Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 12 april 2016 aangevochten, waarin zijn bijdrage aan de kosten van verzorging en opvoeding van hun gezamenlijke kind, [kind 1], was vastgesteld op € 225,- per maand. De man heeft in zijn hoger beroep verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking te schorsen en om de kinderalimentatie te verlagen naar nihil gedurende de procedure. De vrouw, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, heeft haar verzoek tot kinderalimentatie vermeerderd naar € 310,- per maand.
Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw samen het gezag uitoefenen over [kind 1], geboren in 2014. De man is ook de vader van [kind 2], voor wie hij eerder een lagere alimentatie had vastgesteld. Het hof heeft de ingangsdatum voor de kinderalimentatieverplichting vastgesteld op 19 oktober 2015, in plaats van de door de rechtbank bepaalde datum van 10 augustus 2015. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en geconcludeerd dat de man een bijdrage van € 142,50 per maand kan betalen voor [kind 1]. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man en haar eigen verzoeken in het incidenteel hoger beroep geformuleerd.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man vanaf 19 oktober 2015 € 142,50 per maand aan de vrouw moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1]. De verzoeken van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad zijn afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.