Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 120,- opgelegd ter zake van “voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd”, welke gedraging zou zijn verricht op 22 maart 2012 om 10.30 uur op de Sint Jansweg te Venlo met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. Het hoger beroep richt zich ten eerste tegen het oordeel van de kantonrechter, dat de beslissing van de officier van justitie in stand kan blijven. De gemachtigde had in zijn beroepschrift aan de kantonrechter aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat die beslissing niet deugdelijk is gemotiveerd, nu de officier van justitie blijkens diens motivering beslissend heeft geacht of er sprake is geweest van laden en/of lossen, dan wel parkeren. Die vraag betrof echter niet het door de gemachtigde in administratief beroep aangevoerde verweer; dat hield in dat met het voertuig van de betrokkene geen gevaar of hinder is veroorzaakt.
3. Het hof overweegt met betrekking tot deze motiveringsklacht als volgt.
4. De onder 1. genoemde gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) dat luidt, voor zover van belang:
“Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.”
5. In de gronden van het administratief beroep heeft de gemachtigde aangevoerd dat het voertuig van de betrokkene geen gevaar veroorzaakte en ook het overige verkeer niet hinderde. Er stonden meerdere voertuigen geparkeerd langs de Innovatoren bij de Floriade te Venlo, het personeel was het verkeer aan het regelen. Nergens stonden borden geplaatst dat men hier niet mocht parkeren. Ook werd door het personeel niet aangegeven dat men hier niet mocht parkeren. Betrokkene moest een pakketje bezorgen, dat heeft enige tijd geduurd. Toen de betrokkene terugkeerde bij zijn voertuig, waren de andere voertuigen inmiddels vertrokken. Op de foto's van de overtreding is duidelijk te zien dat het voertuig van de betrokkene zeker geen gevaar veroorzaakte en dat er ook geen sprake was van hinder. Het overige verkeer kon immers makkelijk passeren. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat de betrokkene de verweten gedraging niet heeft begaan, moet de beschikking worden vernietigd, aldus de gemachtigde in de gronden van het administratief beroep.
6. De motivering van de beslissing van de officier van justitie houdt in:
“U stelt dat het voertuig niet stond geparkeerd, maar dat u kort stilstond om te laden en lossen. Volgens het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (art. 1 RVV 1990)
is parkeren "het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in-of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen." Uit de beschikbare informatie blijkt dat het voertuig langer dan die tijd heeft stilgestaan en/of dat de verbalisant geen van deze activiteiten heeft waargenomen. Daarom is er sprake geweest van parkeren in de zin van het RVV 1990. Alles overwegende verklaart de officier van justitie het beroep ongegrond.”
7. De kantonrechter heeft overwogen dat hij de beslissing van de officier van justitie aldus begrijpt dat hetgeen door de betrokkene is aangevoerd niet aannemelijk is geworden en dat de officier van justitie de aangevoerde gronden als onvoldoende kwalificeert om de beschikking te vernietigen of de sanctie te matigen. Hoewel, aldus de kantonrechter, de motivering van de officier van justitie niet geheel aansluit op de aan de betrokkene verweten gedraging blijkt niet dat betrokkene door deze motivering is geschaad in zijn belangen. Betrokkene heeft immers zelf aangevoerd, aldus de kantonrechter, dat er in deze zaak sprake zou zijn van laden en/of lossen. Voor zover de officier van justitie verzuimd heeft om (nog) nader in te gaan op de diverse stellingen van de gemachtigde zal de kantonrechter dit -voor zover nodig- alsnog doen.
8. Naar het oordeel van het hof berust de beslissing van de officier van justitie niet op een deugdelijke motivering zoals artikel 7:26, eerste lid, van de Awb eist. Het hof acht daartoe van belang dat voor de beoordeling van het gevoerde verweer, in het licht van de aan de betrokkene verweten gedraging, niet relevant is of er sprake is geweest van laden en lossen of van parkeren in de zin van het RVV 1990, zoals de officier van justitie heeft overwogen. De gemachtigde heeft slechts gesproken over parkeren en het afgeven van een pakketje ter duiding van de -op zichzelf irrelevante- reden waarom het voertuig ter plaatse stond. Het verweer van de gemachtigde komt er in de kern op neer dat er geen hinder en/of gevaar is veroorzaakt. In de motivering van de beslissing van de officier van justitie is hierop in het geheel niet ingegaan. De wijze waarop de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie duidt, miskent dit en komt bovendien neer op een motivering die zo algemeen is dat deze geen recht meer doet aan de bijzonderheden van het gevoerde verweer. Dat de kantonrechter zelf op de stellingen van de gemachtigde zal ingaan, kan geen grond vormen om de beslissing van de officier van justitie in stand te laten. Door de ondeugdelijke motivering van de beslissing van de officier van justitie heeft de gemachtigde geen adequate reactie gekregen op het door hem gevoerde verweer. Dat de kantonrechter wel op dit verweer ingaat, betekent niet dat geen rechtens te erkennen belangen zijn geschaad. De kantonrechter heeft gelet hierop de beslissing van de officier van justitie ten onrechte in stand gelaten.
9. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen en vervolgens het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
10. De gemachtigde heeft met betrekking tot de aan de betrokkene opgelegde sanctie aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat er geen hinder of gevaar is veroorzaakt doordat het voertuig van de betrokkene enige tijd ter plaatse heeft gestaan. De verbalisant heeft dan wel foto's van de gedraging overgelegd, maar daarop is in het geheel geen verkeer te zien dat zou zijn opgehouden door het voertuig van de betrokkene. Volgens de gemachtigde kon eventueel overig verkeer het voertuig van de betrokkene gewoon passeren.
11. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
12. In het dossier bevindt zich het aanvullend proces-verbaal d.d. 6 september 2012, waarin de verbalisant als volgt verklaart, voor zover van belang:
“Op 22 maart 2012, omstreeks 10.00 uur, kreeg ik een melding (…) van de gemeente Venlo. De centralist gaf aan mij door dat een voertuig van het merk Audi, voorzien van het kenteken [kenteken] , ter hoogte van de Innovatoren op de Floriade zodanig geparkeerd stond dat het overige verkeer ernstig werd gehinderd. (…) Naar aanleiding van deze melding begaf ik mij per dienstauto met spoed naar de Sint Jansweg. Toen ik omstreeks 10.15 uur op de Sint Jansweg ter hoogte van de Innovatoren aankwam werd ik aangesproken door enkele personen die daar het verkeer aan het regelen waren. Ik hoorde deze personen tegen mij zeggen dat het verkeer rondom de Innovatoren erg druk was. Ik hoorde deze personen verder zeggen dat de drukte te maken had met de aanstaande opening van de Floriade. Ik hoorde deze personen tegen mij zeggen dat heel veel bedrijven nog veel werk moesten verrichten, al die voertuigen, onder andere veel vrachtwagens moesten doorrijden maar vanwege die Audi konden deze voertuigen niet doorrijden. Ik zag inderdaad dat al die voertuigen stilstonden ter hoogte van de Innovatoren, terwijl de Audi voorzien van het kenteken [kenteken] op een zodanige wijze stond geparkeerd dat het verkeer in gevaar werd gebracht.”
13. Bij de verklaring van de verbalisant is een aantal foto's gevoegd, waarop is te zien op welke wijze het voertuig van de betrokkene ter plaatse op de weg stond: het stond ter linkerzijde van de rijbaan, vrijwel tegen de bouwhekken aan de zijkant aan. De rijbaan, bedekt met rijplaten, was ter plaatse enkele meters breed. Er is geen ander verkeer op de foto's te zien.
14. Het hof stelt voorop dat de verbalisant ten dele heeft verklaard over waarnemingen die door anderen zijn gedaan en aan hem zijn medegedeeld. In zoverre kan die verklaring onvoldoende basis bieden voor de vaststelling dat het voertuig van de betrokkene zodanig stond geparkeerd dat daardoor gevaar of hinder werd veroorzaakt, dan wel kon worden veroorzaakt. Voor zover hij over zijn eigen waarneming verklaart, verklaart de verbalisant dat hij zag er voertuigen stilstonden ter hoogte van de Innovatoren,
terwijlhet voertuig van de betrokkene op een zodanige wijze stond geparkeerd dat het verkeer in gevaar werd gebracht. Het hof merkt ten eerste op, dat de verbalisant niet heeft verklaard dat de door hem bedoelde voertuigen stilstonden
omdathet voertuig van de betrokkene aldaar stond geparkeerd. Ten tweede merkt het hof op dat het door de verbalisant gestelde 'gevaar' op geen enkele wijze is geconcretiseerd door de verbalisant. De door hem bijgevoegde foto's rechtvaardigen die conclusie bovendien niet, evenmin als de conclusie dat met deze wijze van parkeren hinder werd of kon worden veroorzaakt: op die foto's is geen ander verkeer te zien, terwijl uit de feitelijke situatie ter plaatse - de breedte van de rijbaan en de positie van het voertuig van de betrokkene - ook niet zonder meer volgt dat het niet anders kan zijn dat het voertuig van de betrokkene zodanig stond geparkeerd dat het verkeer dat op een ander moment ter plaatse was en het voertuig van de betrokkene moest passeren, daardoor gehinderd werd of kon worden gehinderd. Bij deze stand van zaken is derhalve onvoldoende komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
15. Gelet op het voorgaande zal het hof ook het tegen de inleidende beschikking gerichte beroep gegrond verklaren.
16. Het hof ziet aanleiding voor vergoeding van de door de betrokkene gemaakte proceskosten ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het administratieve beroepschrift, het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van het hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraag € 487,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 730,50 (= 3 x € 487,- x 0,5).