In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de toekenning van een transitievergoeding. De zaak betreft een verzoekster, een vennootschap naar Duits recht, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter. De arbeidsovereenkomst van de verweerder, die op 1 januari 2012 in dienst trad, werd op 21 oktober 2015 door de verzoekster op staande voet beëindigd. De kantonrechter had dit ontslag vernietigd, wat de verzoekster in hoger beroep aanvecht.
Het hof heeft in zijn beschikking de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst vastgesteld op 1 oktober 2016, tenzij de verzoekster haar verzoek tot ontbinding intrekt. Tevens heeft het hof geoordeeld dat de hoogte van de transitievergoeding, die door de verweerder is verzocht, niet meer kan bedragen dan € 23.968,89. Het hof heeft de verzoekster in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de gevolgen van de einduitspraak van de kantonrechter voor de hoogte van de transitievergoeding. De beslissing van het hof houdt ook in dat de wettelijke verhoging van 50% die door de kantonrechter was toegewezen, is gematigd naar 15%.
De zaak is van belang voor de toepassing van de Wet werk en zekerheid (Wwz) en de regels omtrent de transitievergoeding, waarbij het hof ook ingaat op de variabele looncomponenten en de berekening van de transitievergoeding. De uitspraak biedt inzicht in de juridische overwegingen die een rol spelen bij de beëindiging van arbeidsovereenkomsten en de toekenning van vergoedingen.