ECLI:NL:GHARL:2016:9045

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
WAHV 200.177.144
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Anjewierden
  • mr. Arntz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake niet-ontvankelijk verklaring beroep tegen inleidende beschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 25 augustus 2015 het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een behandeling ter zitting. De kantonrechter had in de oproeping voor de zitting aangegeven dat alleen de financiële omstandigheden van de betrokkene aan de orde zouden komen, maar heeft de zaak inhoudelijk afgedaan zonder de betrokkene of zijn gemachtigde de gelegenheid te geven om hun zienswijze toe te lichten. Dit leidde tot de vraag of de kantonrechter heeft voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, zoals vastgelegd in artikel 12 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Het hof oordeelt dat de kantonrechter dit beginsel heeft geschonden, waardoor de beslissing niet in stand kan blijven. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard, omdat het beroep niet tijdig was ingesteld. De gemachtigde van de betrokkene heeft verzocht om vergoeding van kosten, welke het hof heeft toegewezen tot een bedrag van € 612,50, omdat de beslissing van de kantonrechter werd vernietigd. Het hof heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van deze proceskosten.

Uitspraak

WAHV 200.177.144
11 november 2016
CJIB 166555497
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 25 augustus 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [plaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
kantoorhoudende te [plaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
Op 20 oktober 2016 is nog een brief van de gemachtigde ingekomen.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 oktober 2016. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. M.E. Joha.

Beoordeling

1. Gelet op hetgeen namens de betrokkene is aangevoerd en op hetgeen ter zitting van het hof aan de orde is geweest, ziet het hof zich gesteld voor de vraag of de kantonrechter heeft voldaan aan het bepaalde van artikel 12, eerste lid, van de WAHV.
2. Artikel 12, eerste lid, WAHV luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen."
3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een afschrift van de aan de gemachtigde gerichte brief d.d. 3 juni 2015, waarin de gemachtigde wordt uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter op 25 augustus 2015, om 11:40 uur. Hierin staat vermeld: "Op deze zitting zullen alleen uw financiële omstandigheden aan de orde komen. Uw inhoudelijke verweren tegen de aan u opgelegde sanctie kunnen in dit stadium nog niet worden behandeld"
4. Bij de stukken van het geding bevindt zich voorts een proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter d.d. 25 augustus 2015. Hierin staat vermeld dat de betrokkene niet op die zitting is verschenen. Voorts staat vermeld dat de kantonrechter, die direct uitspraak heeft gedaan en de beslissing en de motivering daarvan heeft medegedeeld, heeft geoordeeld dat hij voldoende aanleiding ziet om de door de betrokkene te betalen zekerheid op nihil te stellen en voorts dat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld, dat niet aannemelijk is geworden dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is en dat de officier van justitie daarom terecht dat beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter, gelet op de inhoud van voormelde oproepingsbrief en in aanmerking genomen dat (de gemachtigde van) de betrokkene niet op die zitting was verschenen, niet onmiddellijk nadat hij het bedrag van zekerheidstelling had vastgesteld op nihil, op diezelfde zitting had mogen overgegaan tot de inhoudelijke beoordeling van het beroep. De kantonrechter had (de gemachtigde van) de betrokkene eerst in de gelegenheid moeten stellen zijn zienswijze daarover ter zitting nader toe te lichten. Nu dat niet is gebeurd, is het in artikel 12, eerste lid, van de WAHV vervatte beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Gelet daarop kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal deze beslissing daarom vernietigen.
6. Nu de gemachtigde is opgeroepen voor de behandeling van het hoger beroep ter zitting van het hof, hij aldaar is verschenen en zijn zienswijze nader heeft toegelicht, is voormelde schending van artikel 12 WAHV in zoverre hersteld. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat de gemachtigde op die zitting heeft verzocht dat het hof de zaak zelf afdoet, zal worden volstaan met vernietiging van de beslissing van de kantonrechter en zal het hof, op de voet van artikel 20d, eerste lid, WAHV, op het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beslissen. Dit brengt mee dat de overige bezwaren van de gemachtigde tegen de beslissing van de kantonrechter geen bespreking meer behoeven
7. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingesteld.
8. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
9. Blijkens de gedingstukken is de inleidende beschikking op 12 november 2011 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve, met in achtneming van de Algemene termijnenwet, op 27 december 2011. Het beroepschrift is gedateerd 4 februari 2014 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op 10 februari 2014 bij de CVOM ingekomen. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld.
10. De gemachtigde van de betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding dient te worden gepasseerd, omdat door de gemachtigde een beroep wordt gedaan op de bepalingen in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nationale regelgeving is daaraan ondergeschikt, zodat eerst een beoordeling dient plaats te vinden van de beginselen in het EVRM, voordat aan een eventuele termijnoverschrijding op grond van de nationale regelgeving kan worden toegekomen.
11. Zoals het hof in heeft overwogen in zijn arrest van 5 februari 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:GHARL:2016:825, komt aan de betrokkene in een procedure als de onderhavige een beroep toe op de in het EVRM vervatte beginselen met betrekking tot de rechtspleging. Voorts heeft het hof in dat arrest overwogen dat door het stellen van een beroepstermijn geen ongerechtvaardigde beperking wordt gesteld aan het recht op toegang tot de rechter en dat de toegang tot de rechter daardoor niet zozeer wordt beperkt dat het betrokken recht in de kern wordt aangetast. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om voorbij te gaan aan de termijnoverschrijding en het beroep ten gronde te behandelen.
12. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de hiervoor vastgestelde termijnoverschrijding verschoonbaar doen zijn
,heeft de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie dan ook ongegrond verklaren. Dit brengt mee dat het hof niet kan toekomen aan een (inhoudelijke) beoordeling van de overige argumenten van (de gemachtigde van) de betrokkene. Gelet hierop zullen diens overige verzoeken worden afgewezen.
13. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, komen deze kosten naar het oordeel van het hof voor vergoeding in aanmerking, voor zover deze het hoger beroep regarderen. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft in hoger beroep de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift, het indienen van een andere toelichting en het verschijnen ter zitting van het hof. Aan het indienen van een beroepschrift en aan het verschijnen ter zitting dient telkens één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 612,50 (=2,5 x € 490,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 612,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Anjewierden, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.