ECLI:NL:GHARL:2016:9028

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
WAHV 200.185.177
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Terhell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de kantonrechter inzake zekerheidstelling en draagkrachtverweer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 25 januari 2016 het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene had verzocht om een andere termijn om een draagkrachtverweer te onderbouwen, maar de kantonrechter heeft dit verzoek niet gehonoreerd. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de kantonrechter niet heeft gehandeld in overeenstemming met de wet, aangezien de betrokkene niet is uitgenodigd voor een zitting om zijn financiële situatie toe te lichten. Dit is in strijd met het recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie, zoals gegarandeerd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die zijn vastgesteld op € 367,50. Het hof benadrukt dat indien de kantonrechter het draagkrachtverweer gegrond acht, hij de zekerheidstelling in overeenstemming met de financiële draagkracht van de betrokkene moet aanpassen. Dit arrest is gewezen door mr. M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van J. Terhell als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 november 2016.

Uitspraak

WAHV 200.185.177
10 november 2016
CJIB 187356355
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 25 januari 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoor houdende te [kantoorplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.

Beoordeling

1. In hoger beroep is niet bestreden, dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene dit verzuim niet binnen een nader gestelde termijn heeft hersteld.
2. Uit de stukken blijkt, dat de gemachtigde - binnen de daartoe gestelde termijn - heeft gesteld dat de betrokkene over een verminderde draagkracht beschikt. Daarbij is verzocht om een nadere termijn om het draagkrachtverweer te onderbouwen.
3. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een zekerheidstelling ingevolge de WAHV in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter.
4. Op het voorgaande dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
5. Dit brengt, mee dat, indien een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter met redenen omkleed aanvoert dat hij niet (terstond) in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag, de kantonrechter, tenzij hij het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de WAHV in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zonodig zal aan de betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen hij alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht ongegrond, dan dient de kantonrechter de betrokkene een nadere termijn te gunnen om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
6. Er is niet gehandeld overeenkomstig het bepaalde in overweging 5. De kantonrechter heeft zonder het draagkrachtverweer in zijn beschouwing te betrekken, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De betrokkene is niet uitgenodigd voor een zitting.
7. De beslissing van de kantonrechter dient gelet hierop te worden vernietigd en de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank.
8. Ingevolge artikel 21d, vierde lid, juncto artikel 13a, eerste lid, laatste volzin, WAHV dient het hof het kostenverzoek te beoordelen aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
9. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: indienen hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt
€ 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 367,50 (=1,5 x € 490,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 367,50 over te maken op rekening [rekeningnummer] t.n.v. [gemachtigde] te [kantoorplaats] .
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van Terhell als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.