ECLI:NL:GHARL:2016:8999

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
21-003619-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak na veroordeling voor verduistering en witwassen

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering en witwassen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 43.500,00 toegewezen. Dit bedrag is gebaseerd op de financiële voordelen die de veroordeelde heeft genoten uit zijn strafbare feiten. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, die op 12 juni 2015 had geoordeeld over de ontnemingsvordering. Tijdens de zitting op 27 oktober 2016 heeft het hof de zaak behandeld en de relevante bewijsstukken en verklaringen van de veroordeelde en zijn raadsman in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 27.000,00 had onttrokken aan de bankrekening van een slachtoffer, en daarnaast € 16.500,00 had verkregen uit de verkoop van een voertuig. Het hof heeft geconcludeerd dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 43.500,00 bedraagt en heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dit bedrag. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003619-15
Uitspraak d.d.: 10 november 2016
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juni 2015 met parketnummer 18-950000-14 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 43.500,00 en oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel tot dat bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman, mr. R.J. de Boer, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie alsmede de vordering van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 43.500 (drieënveertigduizend vijfhonderd) en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 10 november 2016 (parketnummer 21-003618-15) ter zake van - onder meer - de onder 1 bewezen verklaarde verduistering veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 43.500 (drieënveertigduizend vijfhonderd euro). Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal betreft dit kopieën van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de politie Noord-Nederland, District Zuidoost, basiseenheid Emmen, registratienummer [registratienummer] , met OPS-dossiernummer [dossiernummer] , gesloten op 18 maart 2014.
1. Een geschrift, te weten een kopie van een brief van notaris [getuige 1] van 2 juli 2012, in het dossier te vinden op pagina 42, zakelijk weergegeven inhoudende:
De heer [slachtoffer 1] bleek onder erbarmelijke omstandigheden te verblijven in een loods op het terrein van de heer [verdachte] . Eind maart (het hof leest: eind maart 2012) werd de heer [slachtoffer 1] in verwarde toestand en verwaarloosd aangetroffen. Hij bleek een vergevorderd stadium van kanker te hebben. Na ontslag uit het ziekenhuis is hij overgebracht naar het hospice. Ik heb de heer [slachtoffer 1] de eerste keer bezocht op 2 april 2012. Op 6 april 2012 heb ik de heer [slachtoffer 1] opnieuw bezocht. Op 9 april 2012 heb ik opnieuw een bezoek gebracht aan de heer [slachtoffer 1] . In de drie gesprekken die ik met de heer [slachtoffer 1] heb gevoerd, zei hij dat ik na zijn dood stappen tegen de heer [verdachte] moest ondernemen. Met name wilde de heer [slachtoffer 1] dat de heer [verdachte] zich zou verantwoorden over wat er met zijn geld gebeurd was. Aan de bankrekening van de heer [slachtoffer 1] is op 19 maart 2012 een bedrag van € 27.000,-- onttrokken. Na onderzoek is gebleken dat de heer [slachtoffer 1] op 13 maart 2012 heeft getekend voor een volmacht dat de heer [verdachte] mocht beschikken over het tegoed op de betaal- en spaarrekening.
Op 14 maart 2012 is er een bedrag van € 26.350,00 van de spaarrekening overgeboekt naar de betaalrekening van de heer [slachtoffer 1] . Op 14 maart 2012 is er een bestelling bij de Rabobank gedaan om een bedrag van € 27.000,00 in contanten bij de Rabobank te kunnen ophalen. Op 19 maart 2012 is er bij de Rabobank een bedrag van € 27.000,00 in contanten van de betaalrekening van de heer [slachtoffer 1] opgehaald.
2. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 21 oktober 2014, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
Die € 27.000,-- heb ik opgehaald.
3. Verdachte heeft bij dit hof ter terechtzitting van 27 oktober 2016, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
U vraagt mij waar de opbrengst van de verkoop van de Landrover is gebleven. Daar heb ik rekeningen mee betaald. Ik besloot de Landrover te verkopen en dat geld, 16.500,00 heb ik opgenomen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen, in het dossier te vinden op pagina 89, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 11 maart 2013 heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden. Op 22 maart 2012 zag ik dat er op de Rabobankrekening [nummer] ten name van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1964, een bijboeking was van € 16.500,-.
Ik zag dat het bedrag afkomstig was van de tegenrekening [nummer] , met de omschrijving ' [naam] Defender 2005', transactiedatum 22-03-2012.
Ook zag ik dat op 29 maart 2012 van de Rabobankrekening [nummer] een bedrag van € 16.500,- aan biljetten was besteld en van deze rekening was afgeboekt.
Uit gegevens van de Rijksdienst voor het wegverkeer was mij bekend dat [verdachte] op 8 maart 2012 een voertuig op zijn naam had laten zetten. Dit betrof een Landrover Defender. Uit de gegevens van de Rijksdienst voor het wegverkeer blijkt dat deze Landrover daarvoor toebehoorde aan dhr. [slachtoffer 1] .
Het totaal van de hierboven uiteengezette bewijsmiddelen maakt dat het hof komt tot een slotsom van de € 27.000,-- vermeerderd met de € 16.500,00, in totaal € 43.500,--. Het hof legt de veroordeelde dan ook de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 43.500,00 (drieënveertigduizend vijfhonderd euro).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
43.500,00 (drieënveertigduizend vijfhonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 43.500,00 (drieënveertigduizend vijfhonderd euro).
Aldus gewezen door
mr. H. J. Deuring, voorzitter,
mr. A. J. Rietveld en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van E.M. Hoekman, griffier,
en op 10 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.