ECLI:NL:GHARL:2016:8997

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
21-003618-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en witwassen door misbruik van vertrouwen in de laatste levensfase van slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is schuldig bevonden aan verduistering van een bedrag van €27.000,00 en een Landrover, alsook aan witwassen van een Volkswagen Transporter. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie van het slachtoffer, die in de laatste fase van zijn leven verkeerde. De verdachte, die als executeur van de nalatenschap van het slachtoffer fungeerde, heeft geldbedragen en een voertuig toegeëigend die toebehoorden aan het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten geld heeft opgenomen van de rekening van het slachtoffer en een auto heeft verkocht, zonder dat het slachtoffer daar toestemming voor had gegeven. Daarnaast heeft de verdachte een gestolen Volkswagen Transporter in bezit gehad, waarvan hij wist dat deze afkomstig was uit een misdrijf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het eerdere vonnis van de rechtbank vernietigd. De uitspraak benadrukt de ernst van het misbruik van vertrouwen in een kwetsbare situatie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003618-15
Uitspraak d.d.: 10 november 2016
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juni 2015 met parketnummer 18-950000-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.J. de Boer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1:
verdachte op verschillende tijdstippen, althans enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot en met 23 mei 2012, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , opzettelijk een (of meer) geldbedrag(en) (tot in totaal (ongeveer) 27.000 euro) en/of een motorvoertuig (van het merk Landrover, type Defender), in elk geval enig goed, (alles) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) geldbedrag(en) en/of welk motorvoertuig, althans welk(e) goed(eren), verdachte als executeur van de nalatenschap van die [slachtoffer 1] , althans als zaakwaarnemer van en/of als ge(vol)machtigde op/van de betaal- en/of spaarrekening van voornoemde [slachtoffer 1] en aldus/althans anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2 primair:
verdachte in of omstreeks de periode van 15 september 2012 tot en met 6 mei 2013, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, van een voorwerp, te weten een (bestel)auto (van het merk Volkswagen, type Transporter), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een (bestel)auto) (van het merk Volkswagen, type Transporter), was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten die (bestel)auto) (van het merk Volkswagen, type Transporter), voorhanden had, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit een misdrijf, immers uit diefstal al dan niet in vereniging gepleegd, dan wel uit "omkatten" (fraude met het voertuig identificatie nummer);
2 subsidiair:
verdachte in of omstreeks de periode van 15 september 2012 tot en met 6 mei 2013, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, een (bestel)auto (van het merk Volkswagen, type Transporter) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die (bestel)auto wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen verkregen goed(eren) betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot feit 1

Op 28 maart 2012 werd [slachtoffer 1] in verwarde en verwaarloosde toestand aangetroffen in een caravan achter een loods op het bedrijfsterrein van verdachte. [slachtoffer 1] woonde reeds jaren in zijn auto maar vanwege de koude winter had verdachte hem eind januari 2012 deze slaapplek in zijn loods aangeboden. [slachtoffer 1] werd op 28 maart 2012 naar het ziekenhuis gebracht, waar na onderzoek bleek dat hij een vergevorderd stadium van kanker had. Hij is enkele dagen later overgebracht naar een hospice. Op 23 mei 2012 is [slachtoffer 1] overleden.
Op 31 mei 2012 ontving Slachtofferhulp Nederland een brief van notaris [getuige 1] , met daarbij gevoegd het laatste testament van wijlen [slachtoffer 1] , waarin Slachtofferhulp Nederland per 10 april 2012 als enig erfgenaam was aangewezen.
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] op 13 maart 2012 een machtiging heeft gegeven aan verdachte om het tegoed op zijn betaal- en spaarrekening te beheren. Uit informatie van de notaris bleek voorts dat verdachte in de periode van 9 maart 2012 tot 10 april 2012 als enig erfgenaam van [slachtoffer 1] benoemd is geweest en dat hij in die periode met een machtiging van [slachtoffer 1] kon beschikken over de tegoeden op de betaal- en spaarrekening van [slachtoffer 1] bij de Rabobank.
Uit de stukken blijkt dat er op 14 maart 2012 een bedrag van € 26.350,00 van [slachtoffer 1] spaarrekening naar diens betaalrekening is overgeboekt. Op 14 maart 2012 is er een bestelling bij de Rabobank gedaan om een bedrag van € 27.000,00 in contanten bij de Rabobank te kunnen ophalen. Op 19 maart 2012 is er bij de Rabobank een bedrag van
€ 27.000,00 in contanten, afgeboekt van de betaalrekening van [slachtoffer 1] , opgehaald door verdachte.
Daarnaast is de Landrover van [slachtoffer 1] op 8 maart 2012 op naam van verdachte gekomen en op 29 maart 2012 door verdachte verkocht.
De notaris heeft in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap in een brief van 24 mei 2012 aan verdachte verzocht/gesommeerd om de door hem voor [slachtoffer 1] beheerde gelden te retourneren. Ook Slachtofferhulp Nederland heeft in de hoedanigheid van erfgenaam verdachte bij brief van 31 juli 2012 het verzoek gedaan de gelden aan de notaris te doen toekomen. Verdachte heeft aan die verzoeken niet voldaan.
Verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd over de geldopname van € 27.000,00 en de opbrengst van de auto. Uit de verklaringen van notaris [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat hij het geld van [slachtoffer 1] in bewaring had genomen en in de kluis bewaarde. Bij de politie en ter terechtzitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij de geldbedragen aan [slachtoffer 1] heeft gegeven die het vervolgens aan verschillende personen heeft weggegeven. Verdachte wilde van die personen geen namen noemen. De persoon die verdachte wel heeft genoemd - een schapenhouder uit [plaats] - heeft de verklaring van verdachte met betrekking tot een geldschenking niet bevestigd. Ook overigens blijkt nergens uit dat vrienden van [slachtoffer 1] in de periode van maart tot en met mei 2012 inderdaad giften van hem hebben ontvangen.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij niet weet waar de
€ 27.000,00 is gebleven en dat hij het geld van de verkoop van de Landrover van zijn rekening heeft gehaald en voor zichzelf heeft aangewend.
Het vorenstaande maakt naar het oordeel van het hof duidelijk dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de moeilijke situatie waarin [slachtoffer 1] zich in de laatste fase van zijn leven bevond, temeer daar uit niets is gebleken dat [slachtoffer 1] de wens had verdachte geld en goederen te schenken of verdachte geld verschuldigd was. Daaruit volgt de wederrechtelijkheid van het onder zich houden van het geld, afkomstig van de contante opname bij de bank dan wel verkregen als opbrengst na verkoop van de auto van [slachtoffer 1] , door verdachte.

Overwegingen met betrekking tot feit 2

Op 15 september 2012 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van diefstal van zijn bestelauto, merk Volkswagen, type Transporter, met kenteken [kenteken 1] (bouwjaar 2009), gepleegd op 15 september 2012.
Op 6 mei 2013 is onder verdachte een Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken 2] (bouwjaar 2004) inbeslaggenomen.
De afdeling Forensische Opsporing heeft het inbeslaggenomen voertuig onderzocht. Daaruit is gebleken dat het voertuig 'omgekat' was. Het schutbord met daarop het VIN-nummer op de onder verdachte inbeslaggenomen auto bleek afkomstig te zijn van de gestolen VW Transporter met kenteken [kenteken 1] . Het originele kenteken van het onder verdachte inbeslaggenomen voertuig moest derhalve zijn: [kenteken 1] .
Verdachte heeft verklaard dat hij de VW Transporter met kenteken [kenteken 2] al geruime tijd in bezit had en waarmee hij vanaf dag één heeft gereden. Uit de stukken blijkt dat deze auto, met bouwjaar 2004, op 29 maart 2012 op naam van verdachte is gesteld. Volgens verdachte betrof het een schadeauto die hij vervolgens door een Pools autoschadebedrijf heeft laten repareren.
Uit de verklaring van verdachte, bezien in samenhang met de bevindingen van de afdeling Forensische Opsporing, leidt het hof af dat verdachte na 15 september 2012 feitelijk de gestolen VW Transporter met bouwjaar 2009 van aangever [slachtoffer 2] in bezit heeft gehad en het dan ook niet anders kan dan dat verdachte wist dat hij in een andere, nieuwere auto reed. Hieruit volgt tevens dat verdachte op het moment dat hij de auto onder zich kreeg ervan op de hoogte was dat de auto van een misdrijf afkomstig was.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
verdachte in de periode van 1 maart 2012 tot en met 23 mei 2012, in de gemeente [gemeente] , opzettelijk een geldbedrag (tot in totaal 27.000 euro) en een motorvoertuig (van het merk Landrover, type Defender) toebehorende aan [slachtoffer 1] , welk geldbedrag en welk motorvoertuig verdachte als ge(vol)machtigde van voornoemde [slachtoffer 1] en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2 primair:
verdachte in de periode van 15 september 2012 tot en met 6 mei 2013, te [plaats] , in elk geval in Nederland, van een voorwerp, te weten een bestelauto (van het merk Volkswagen, type Transporter), de herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit een misdrijf, immers uit diefstal.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde onder feit 1 levert op:
verduistering.
Het bewezenverklaarde onder feit 2 primair levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de hierboven beschreven periode schuldig gemaakt aan verduistering van een bedrag van € 27.000,- en een Landrover. Door aldus te handelen heeft de verdachte het door [slachtoffer 1] in hem gestelde vertrouwen grovelijk beschaamd. Dat klemt temeer nu verdachte juist door [slachtoffer 1] was gevraagd om toe te zien op zijn bezittingen, nu [slachtoffer 1] er zelf slecht aan toe was.
Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen van een auto, waardoor hij de integriteit van het economische verkeer heeft geschonden.
Met de rechtbank, rekent ook het hof verdachte met name het eerste feit, als ook de omstandigheden waaronder dit voor [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden, zwaar aan. Verdachte is immers uit geweest op geldelijk gewin en heeft hiertoe misbruik gemaakt van het vertrouwen dat een ernstig zieke man in hem stelde.
Verder heeft het hof acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 september 2016. Daaruit blijkt verdachte niet eerder terzake van soortgelijke delicten is veroordeeld. Tevens blijkt hieruit dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het geheel van het hierboven genoemde in ogenschouw nemende, komt het hof tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is.

Benadeelde partij

Uit het dossier is niet gebleken of de benadeelde partij [slachtoffer 2] bericht heeft ontvangen betreffende de behandeling van de zaak in hoger beroep en haar wensen heeft gehandhaafd in hoger beroep. Normaliter zou dit dienen te leiden tot aanhouding van de zaak in hoger beroep, maar in dit specifieke geval ziet het hof hier geen reden toe. De vordering waarop de schade ziet, staat naar het oordeel van het hof in een te ver verwijderd verband van het tenlastegelegde. Het hof kan de vordering dan ook niet anders dan niet-ontvankelijk verklaren of afwijzen. Derhalve zal het hof de zaak daarvoor niet aanhouden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 57, 63, 321 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van E.M. Hoekman, griffier,
en op 10 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.