ECLI:NL:GHARL:2016:8964

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
21-009191-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van valsheid in geschrifte en onjuiste aangifte omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1970 en woonachtig in Duitsland, was eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting met behulp van vals opgemaakte facturen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen de fiscus voor meer dan € 500.000,- heeft benadeeld, wat het vertrouwen in het belastingstelsel schaadt. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard voor de vrijspraken. Het hof heeft de strafoplegging van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, evenals de overschrijding van de redelijke termijn van behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke procesvoering en de noodzaak van een passende straf voor ernstige fiscale misdrijven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-009191-13
Uitspraak d.d.: 9 november 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van
5 december 2013 met parketnummer 05-986013-11 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [Duitsland] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 3 en 4 is ten laste gelegd. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraken staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 27 januari 2016, 26 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof verdachte ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadslieden, mr. C. Prak en mr. P. America, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter, behoudens voor wat betreft de strafoplegging en de motivering daarvan, op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient dat vonnis in zoverre met overneming van die gronden te worden bevestigd.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep voor zover het de strafoplegging betreft worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.
Daarnaast wordt ten aanzien van de bewezenverklaring en de vindplaatsen van het bewijs een aantal aanvullende overwegingen opgenomen.

Aanvullende overweging met betrekking tot het verweer van de verdediging.

Door de verdediging is, op grond van feiten en omstandigheden als in de pleitnota omschreven, betoogd dat de fotoherkenning van verdachte door de getuige [getuige 1] niet voor het bewijs mag worden gebezigd omdat de fotoconfrontatie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Het hof verwerpt dit verweer.
Vooropgesteld moet worden dat de Handleiding Confrontaties waaraan de verdediging refereert, geen recht vormt als bedoeld in artikel 79 RO. Dit laat onverlet dat een gang van zaken bij een confrontatie die onverenigbaar is met een eerlijke procesvoering ertoe leidt dat de bewijsgaring ‘onrechtmatig’ moet worden geoordeeld. Hiervan kan sprake zijn indien de bij die confrontatie gevolgde werkwijze strekt tot beïnvloeding van die personen met het oog op de door hen af te leggen verklaring (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI 2010:BM0289).
De getuige [getuige 1] heeft bij zijn verhoor bij de FIOD uit een setje foto's verdachte aangewezen als de man die hij kent onder de naam [alias verdachte] .
Ter terechtzitting bij het hof heeft [getuige 1] verklaard dat hij de verdachte, die hij slechts kent onder de naam [alias verdachte] , vier of vijf keer heeft ontmoet en dat hij, na te zijn verhoord door de FIOD, verdachte niet meer heeft ontmoet. Vervolgens heeft de getuige [getuige 1] ter zitting van het hof uit tien foto's zonder enige aarzeling de foto van verdachte aangewezen als de man die hij kent onder de naam [alias verdachte] .
Naar het oordeel van het hof zijn er geen redenen om aan te nemen dat sprake is geweest van beïnvloeding in de hiervoor bedoelde zin. Nu ook overigens niet is gebleken van relevante gronden die aanleiding geven de eerlijkheid van het proces dan wel de betrouwbaarheid van de herkenning door de getuige in twijfel te doen trekken, is die herkenning bruikbaar voor het bewijs en moet, mitsdien, het verweer worden verworpen.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat de fotoherkenning is uitgevoerd in strijd met het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek. treft dit verweer geen doel omdat het Besluit niet van toepassing is op een fotoconfrontatie als de onderhavige.
Gelet op het bovenstaande ziet het hof geen noodzaak tot het horen van de heer
[naam] over de betrouwbaarheid van de fotoherkenning. Het daartoe strekkende verzoek van de verdediging wordt afgewezen.

Aanvullende overweging met betrekking tot de beslissing inzake het bewijs

Ten aanzien van de herkenning van [alias verdachte] .
Ter terechtzitting van het hof op 26 oktober 2016 zijn aan de getuige [getuige 1] tien foto's getoond als opgenomen in het proces-verbaal van de FIOD onder de pagina's 889 tot en met 898. Door de getuige werd zonder enige aarzeling de persoon op foto opgenomen op bladzijde 890 herkend als de persoon die hij kent onder de naam [alias verdachte] .
Ter terechtzitting van het hof op 26 oktober 2016 zijn aan de getuige [getuige 2] tien foto's getoond als opgenomen in het proces-verbaal van de FIOD onder de pagina's 889 tot en met 898. De getuige herkende de persoon op de foto opgenomen op pagina 890 als [verdachte] .

Oplegging van straf en/of maatregel

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met anderen met behulp van vals opgemaakte facturen opzettelijk aangiften voor de omzetbelasting onjuist gedaan. Hierdoor is de fiscus voor meer dan
€ 500.000,- benadeeld.
Door aldus te handelen heeft de verdachte ertoe bijgedragen dat de overheid te weinig inkomsten uit belastingen heeft genoten. Bovendien wordt het algemeen vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, door dergelijk handelen geschaad. Daarnaast heeft verdachte facturen die dienden ter staving van terug te ontvangen omzetbelasting vals opgemaakt. Voor het systeem van belastingheffing is het van essentieel belang dat de Belastingdienst vertrouwen kan stellen in de juistheid van bepaalde geschriften.
Het hof is van oordeel dat voor afdoening van de bewezenverklaarde feiten niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarbij is rekening gehouden de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Een werkstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf als door de advocaat-generaal gevorderd, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de feiten. Het hof verwijst in dit kader ook nog naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting waaruit blijkt dat bij een fraudebedrag vanaf € 500.000 tot € 1.000.000,- als uitgangspunt een gevangenisstraf tussen de achttien en vierentwintig maanden passend en geboden is.
Ten voordele van verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheden dat de redelijke termijn van behandeling in eerste aanleg is overschreden en het feit dat niet gebleken is dat verdachte zelf veel financieel voordeel heeft genoten uit de bewezenverklaarde feiten, hetwelk voor het hof aanleiding is een gedeelte van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen en welk voorwaardelijk deel van de straf mede dient om verdachte te weerhouden van het in de toekomst plegen van strafbare feiten.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. H.H.M. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.W. Jansink, griffier,
en op 9 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 9 november 2016.
Tegenwoordig:
mr. A.H. Garos, voorzitter,
mr. C.L. van Kooten, advocaat-generaal,
T.M.M. van Lieshout-Witjes, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [Duitsland] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.