ECLI:NL:GHARL:2016:8955

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
200.196.888/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een concurrentiebeding in het kader van een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] met USG People The Netherlands B.V. Het hof behandelt de belangenafweging tussen de werkgever, USG, en de werknemer, [geïntimeerde], die een aanbod heeft gekregen van Olympia Nederland B.V. om daar als CFO aan de slag te gaan. USG vordert dat het concurrentiebeding volledig wordt gehandhaafd, terwijl [geïntimeerde] stelt dat de handhaving onredelijk bezwarend is, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de veroudering van zijn kennis over de bedrijfsvoering van USG.

Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg terecht heeft geoordeeld dat de belangen van [geïntimeerde] zwaarder wegen dan die van USG. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] een wezenlijk belang heeft bij de overstap naar Olympia, zowel financieel als inhoudelijk, en dat de kennis die hij heeft vergaard bij USG niet meer actueel is. Bovendien is het hof van mening dat Olympia niet kan worden beschouwd als een grote concurrent van USG, gezien de verschillen in omvang en marktfocus tussen beide bedrijven.

De uitspraak bevestigt dat de voorzieningenrechter de duur van het concurrentiebeding met ingang van 1 december 2016 heeft geschorst, en het hof bekrachtigt deze beslissing. USG wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de handhaving van concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten, vooral in situaties waarin de werknemer een significante functie bij een concurrent aanneemt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.196.888/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5032153 / MV EXPL 16-67)
arrest in kort geding van 8 november 2016
in de zaak van
USG People The Netherlands B.V.,
gevestigd te [A] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
USG,
advocaat: mr. F.B.J. Grapperhaus, kantoorhoudend te Amsterdam,
voor wie gepleit hebben mrs. A. Keizer en M.M. van den Berg, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. L.J. de Vroe, kantoorhoudend te Amsterdam, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van 6 juli 2016 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, hierna te noemen de voorzieningenrechter, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 augustus 2016 met grieven en producties,
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (met producties),
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.
2.3
USG vordert in het principaal hoger beroep - kort samengevat - dat het bestreden vonnis wordt vernietigd, dat de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie in eerste aanleg worden afgewezen en de vordering van USG in reconventie in eerste aanleg wordt toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
2.4
[geïntimeerde] vordert, voor zover het bestreden vonnis zou worden vernietigd, in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep - kort samengevat - de vernietiging van het bestreden vonnis, toewijzing van zijn primaire vordering in conventie in eerste aanleg en afwijzing van de vordering in reconventie in eerste aanleg, met veroordeling van USG in de proceskosten in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis van 6 juli 2016. Deze feiten worden hierna weergegeven, waar nodig aangevuld of gecorrigeerd door het hof.
3.2
[geïntimeerde] , geboren [in] 1966, is [in] 2007 in dienst getreden van (de
rechtsvoorganger van) USG, in de functie van Financieel Directeur. De arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] is met ingang van 1 januari 2010 voor onbepaalde duur verlengd. USG is een internationaal opererend bedrijf, gespecialiseerd in het verlenen van arbeidsmarktdiensten in Europa, zoals uitzending en detachering.
3.3
In de laatst genoemde schriftelijke arbeidsovereenkomst (van 14 januari 2010) is onder meer het volgende opgenomen:
'Artikel 15 Non-Concurrentiebeding
Werknemer zal zonder toestemming van de werkgever gedurende de dienstbetrekking en na beëindiging van
de dienstbetrekking binnen een tijdvak van één jaar:
• niet in enigerlei vorm in Nederland of in elk land waar de werknemer gedurende de laatste twaalf
maanden van zijn arbeidsovereenkomst verantwoordelijkheden droeg of actief was, een zaak gelijk,
gelijksoortig of verwant aan die van werkgever verbonden vestigen, drijven, mededrijven of doen
drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook in of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, al dan niet
in dienstbetrekking, hetzij tegen vergoeding, of om niet, of daarin aandeel van welke aard ook
hebben.
(...)
Artikel 16 Boetebeding
Indien werknemer in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in de artikelen 12, 13, 14 en 15
handelt, zal hij in afwijking van artikel 7:650 leden 3,4,en 5 BW, jegens werkgever een onmiddellijk opeisbare
boete verbeuren van Euro 50.000 (zegge: vijftig duizend euro) per overtreding, vermeerderd met Euro 5.000
(zegge vijfduizend euro) voor iedere dag waarop de overtreding eventueel voortduurt, onverminderd de
overige rechten van werkgever krachtens de wet of de onderhavige overeenkomst, zoals het recht van
werkgever om nakoming van de overtreden bepalingen dan wel een verbod te vorderen en/of in de plaats van
de boete volledige schadevergoeding te vorderen, alsmede om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst
over te gaan, indien die alsdan nog mocht bestaan.'
3.4
[geïntimeerde] was bij USG vanaf 1 januari 2010 werkzaam als Financieel Directeur van Unique, één van de vier uitzendorganisaties van USG,
star brandsgenoemd. Hij kreeg per
1 januari 2014 ook de financiële eindverantwoordelijkheid voor twee andere onderdelen van USG, Creyf’s en Technicum. Sinds 2013 heeft USG diverse structuurwijzigingen meegemaakt, welke er onder meer in hebben geresulteerd dat [geïntimeerde] als Financieel Directeur van Unique niet meer rechtstreeks rapporteerde aan de twee leden van de Raad van Bestuur, de Chief Executive Officer (CEO) en Chief Financial Officer (CFO) van USG. In plaats daarvan moest [geïntimeerde] rapporteren aan een tussen de
star brandsen de Raad van Bestuur geplaatste Country Directie. USG is inmiddels overgenomen door het Japanse bedrijf Recruit Holdings CO, Ltd.
3.5
Op 15 maart 2016 heeft [geïntimeerde] USG op de hoogte gesteld van een aanbod aan hem van Olympia Nederland B.V. om daar in dienst te treden als CFO. Olympia is in Nederland werkzaam op de uitzendmarkt.
3.6
Op 23 maart 2016 heeft mevrouw Dingemans (Algemeen Directeur Unique) aan
[geïntimeerde] medegedeeld dat de CEO van USG [geïntimeerde] onverkort aan het, hiervoor weergegeven, concurrentiebeding wilde houden.
3.7
Op 31 maart 2016 heeft [geïntimeerde] schriftelijk opgezegd bij USG. De arbeidsovereenkomst is door die opzegging per 1 juni 2016 geëindigd.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (in conventie) - kort samengevat - gevorderd, primair dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat [geïntimeerde] het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst met USG niet overtreedt door in dienst te treden van Olympia, subsidiair dat de voorzieningenrechter de werking van dat beding geheel of gedeeltelijk zal schorsen, althans zal matigen en meer subsidiair dat in goede justitie een voorziening zal worden getroffen waardoor [geïntimeerde] per datum vonnis dan wel op korte termijn bij Olympia in dienst kan treden, onder subsidiair en meer subsidiair met vaststelling van een vergoeding door USG voor de duur van de beperking.
4.2
USG heeft in eerste aanleg in reconventie - kort samengevat - gevorderd dat de voorzieningenrechter [geïntimeerde] zal verbieden om werkzaam te zijn voor of namens Olympia, dan wel een andere onderneming die valt onder het concurrentiebeding, op straffe van de verbeurte van een boete, zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
4.3
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 6 juli 2016 de duur van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding met ingang van 1 december 2016 geschorst en de vordering in reconventie afgewezen.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering in het principaal appel

5.1
USG heeft een tweetal grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.2
Grief I: '
De kantonrechter heeft de belangen van partijen onjuist afgewogen. Zij heeft ten onrechte geoordeeld dat in verhouding tot het te beschermen belang van USG, [geïntimeerde] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. In verhouding tot het te beschermen belang van USG is het niet zo dat [geïntimeerde] onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter heeft de feiten onjuist gewaardeerd en ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van USG laten uitpakken (r.o. 5.6).'
5.3
Grief II: '
Ten onrechte oordeelt de kantonrechter dat het gevorderde verbod inclusief de gevorderde boete reeds uit de arbeidsovereenkomst tussen partijen volgt en dat USG dan ook feitelijk nakoming van de artikelen 15 en 16 van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst vordert. De kantonrechter oordeelt tevens ten onrechte dat de vordering in reconventie prematuur is ingesteld (r.o. 5.8).'
5.4
Bij gelegenheid van het pleidooi, ter zitting van 11 oktober 2016, heeft USG betoogd dat het bestreden vonnis enkel ziet op het concurrentiebeding dat in de arbeidsovereenkomst tussen partijen is opgenomen, maar niet op het daarin ook opgenomen relatiebeding. Dat beding verbiedt contact van [geïntimeerde] met zakenrelaties van USG. [geïntimeerde] heeft aangegeven dat verbod te zullen respecteren, maar dat brengt volgens USG direct mee dat ook het concurrentiebeding volledig moet worden gehandhaafd, omdat er een overlap van klanten bestaat tussen USG en Olympia.
5.5
USG heeft tijdens de zitting desgevraagd erkend dat hiermee een nieuwe grief is geformuleerd. [geïntimeerde] heeft daarop verklaard hiertegen bezwaar te maken. Het hof zal deze grief buiten beschouwing laten, gelet op de 'in beginsel strakke regel' dat appellant zijn grieven in de memorie van grieven dient te formuleren. Het hof overweegt in dit verband dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat USG deze grief niet bij de memorie van grieven al had kunnen formuleren, nu de grief is gebaseerd op feiten en argumenten die haar toen al bekend waren.
5.6
USG voert in haar toelichting op de onder 5.2 en 5.3 genoemde grieven aan dat zij er een groot belang bij heeft dat het concurrentiebeding ten aanzien van [geïntimeerde] integraal wordt toegepast en dat een schorsing daarvan na zes maanden haar positie op de uitzendmarkt in Nederland zal schaden. Juist om die reden heeft zij in eerste aanleg haar reconventionele vordering ingesteld.
5.7
In de kern is het standpunt van USG dat Olympia een belangrijke concurrent is van USG op de Nederlandse uitzendmarkt en dat [geïntimeerde] vanwege zijn hoge senior functie bij USG over vertrouwelijke en concurrentiegevoelige kennis beschikt. Door zijn overstap naar Olympia, waar hij als CFO een topfunctie krijgt, zal hij die kennis kunnen aanwenden op een wijze die USG in het hart van haar bedrijfsdebiet zal raken.
5.8
De kennis van [geïntimeerde] bestrijkt volgens USG niet-openbare en bedrijfsgevoelige informatie over de prijsstelling en tariefopbouw van USG. Hij is goed op de hoogte van de kostprijzen, vaak ook per klant, en de systematiek op grond waarvan rendement kan worden geanalyseerd. Deze kennis is onmisbaar voor tenders en offertes waarbij [geïntimeerde] namens USG nauw betrokken was. Hij beschikt bovendien over vertrouwelijke kennis van indirecte kosten, procesoptimalisatie en sector indeling. Ook was hij organisatie-breed betrokken bij de strategiebepaling van USG. Voor wat betreft dat laatste aspect wijst USG erop dat [geïntimeerde] deel uitmaakte van de Finance Board van USG, dat hij ook lid was van de Product Portfolio Board van de USG-groep waarin werd besloten over IT-investeringen en dat hij verantwoordelijk was voor kwaliteit en innovatie.
5.9
USG heeft er groot belang bij dat deze kennis niet bij een concurrent terecht komt. Zij is het niet eens met de conclusie van de voorzieningenrechter dat deze kennis na een half jaar is verouderd. Door USG wordt bestreden dat de uitzendmarkt zodanig transparant is dat de hiervoor bedoelde kennis gewoon uit de markt kan worden gehaald, al dan niet via daarin gespecialiseerde consultancy bureaus.
5.1
Dat [geïntimeerde] momenteel zonder werk is, is het gevolg van zijn eigen beslissing om ontslag bij USG te nemen. De functie van financieel directeur is een algemene en brede functie die volgens USG in vrijwel alle bedrijfstakken voorkomt, zodat de positie van [geïntimeerde] op de arbeidsmarkt buiten de uitzendbranche zeker kansrijk is, aldus nog steeds USG.
5.11
[geïntimeerde] stelt hiertegenover dat de overstap naar Olympia voor hem in alle opzichten een wezenlijke verbetering betekent, financieel, maar ook inhoudelijk, aangezien hij bij Olympia CFO zal worden. Hij heeft moeten constateren dat doorgroeimogelijkheden bij USG er de facto niet zijn, terwijl door de invoering van de landenstructuur zijn functie van Financieel Directeur van een
star brandals Unique er qua positionering in de organisatie op achteruit is gegaan. [geïntimeerde] heeft momenteel geen werk en is dus al enige tijd zonder inkomsten; hij heeft daarom groot belang bij een overstap naar Olympia, uiterlijk per 1 december 2016. Hij heeft geen uitzicht op een andere baan en stelt dat dat voor hem, gelet op zijn loopbaan en leeftijd, moeilijk zal worden, zeker buiten de uitzendbranche en op hetzelfde niveau. [geïntimeerde] wijst erop dat een aantal oud-collega’s van hem bij USG die in vergelijkbare functies werkten, wel mocht vertrekken met matiging dan wel schrapping van het concurrentiebeding.
5.12
[geïntimeerde] voert verder aan dat Olympia geen directe en zeker ook geen grote concurrent is van USG. Hij wijst er op dat Olympia aanzienlijk kleiner van omvang is dan USG, terwijl door de overname van USG door Recruit een nog veel groter bedrijf is ontstaan. Beide ondernemingen bewegen zich weliswaar in de uitzendbranche, maar zij ontplooien hun activiteiten op verschillende terreinen. USG richt zich op klanten in het midden- en kleinbedrijf en levert specialistische officeplaatsingen, d.w.z. administratief en commercieel personeel, bij grote organisaties. Olympia levert voornamelijk industrieel en logistiek personeel.
5.13
Ook meent [geïntimeerde] dat zijn bedrijfskennis niet zodanig specifiek en bedrijfsgevoelig is dat dit aan een overstap naar Olympia in de weg behoeft te staan, zeker niet na verloop van 6 maanden. Hij was als Financieel Directeur slechts verantwoordelijk voor Unique en beschikte niet over kennis van andere
star brands. Evenals de Financieel Directeuren van de andere
star brandsrapporteerde hij aan de Finance Country Director. De kennis van zeer vertrouwelijke rapporten over USG als geheel was voorbehouden aan het hoogste niveau: de Raad van Bestuur, Corporate Control en de Country Directie. In de Finance Board werd niet over alle
star brandsgesproken. Het door USG overgelegde procuratieschema zegt in dit verband ook weinig, ook omdat [geïntimeerde] zich niet bezig hield met het commerciële beleid. Zijn lidmaatschap van de Project Portfolio Board van USG betekent niet dat hij actuele kennis heeft over de IT-investeringen van USG. Die heeft hij niet, omdat hij al enige tijd niet meer is betrokken bij de allocatie van middelen en de beleidskeuzes ten aanzien van ICT van de nieuwe Country Directie en de nieuwe Raad van Bestuur.
5.14
De kennis van [geïntimeerde] van de prijsstelling door Unique is, stelt [geïntimeerde] , inmiddels al verouderd. Vanwege de snelle veranderingen in de markt wijzigt USG haar prijsstelling twee maal per jaar, in juli en januari. Bij de aanpassing van juli 2016 was [geïntimeerde] al niet meer betrokken. Hij heeft geen actueel inzicht in de kostprijs van Unique noch in de interne productiekosten en de gehanteerde tarieven en marges. Zijn kennis van de indirecte kosten van Unique veroudert eveneens. Hierbij speelt een rol dat de organisatie van USG in de laatste jaren aan sterke veranderingen onderhevig is, zodat zijn kennis ook in dat opzicht snel veroudert. Daar komt volgens hem bij dat de uitzendmarkt transparant is waardoor veel kennis over prijzen, rendementen en fiscale optimalisatie in de markt aanwezig is, zowel bij grote bedrijven als gespecialiseerde
consultancy agents.
5.15
Het hof overweegt als volgt.
5.16
De beide grieven hangen met elkaar samen en stellen de vraag aan de orde of de voorzieningenrechter de belangen van partijen op de juiste wijze heeft afgewogen door de duur van het concurrentiebeding bij wijze van voorlopige voorziening met ingang van 1 december 2016 te schorsen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat USG wel belang heeft bij het concurrentiebeding, maar niet in die mate dat de belangen van [geïntimeerde] daarvoor geheel zouden moeten wijken. Het hof onderschrijft dat oordeel van de voorzieningenrechter en wel op de volgende gronden.
5.17
[geïntimeerde] heeft in dit geding voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een wezenlijk belang heeft bij een overstap naar Olympia. Zijn stellingen op dit punt zijn door USG ook niet of onvoldoende bestreden. Hij zal daar een aanzienlijk hoger salaris (vast en variabel) ontvangen en krijgt de mogelijkheid om voor maximaal 1% te participeren in Olympia. Voorts is duidelijk dat [geïntimeerde] er met de door hem beoogde overstap ook vakinhoudelijk in aanzienlijke mate op vooruit gaat doordat hij bij Olympia als CFO een bestuursfunctie zal krijgen, terwijl hij bij USG een directiefunctie had bij één van de
star brandsvan USG. In die functie kon hij in het verleden rapporteren aan de Raad van Bestuur. Door de recente invoering van de landenstructuur binnen USG is er tussen de directies van de
star brandsen de Raad van Bestuur van USG een nieuwe managementlaag geschoven, de Country Directie, waardoor [geïntimeerde] nog verder van het bestuurlijk niveau binnen USG af kwam te staan. Als Financieel Directeur van Unique diende hij in deze nieuwe structuur aan de Country Directie te rapporteren en niet meer aan de Raad van Bestuur. De functie van CFO bij Olympia maakt dat [geïntimeerde] niet alleen op financieel gebied de bestuurlijke eindverantwoordelijkheid zal krijgen, maar ook medeverantwoordelijk zal worden voor het strategisch beleid van Olympia. Het hof acht in deze procedure bovendien voldoende duidelijk geworden dat een dergelijke doorgroei of een andere wezenlijke positieverbetering voor [geïntimeerde] bij USG de facto, gelet op het feit dat functies met doorgroeimogelijkheden recentelijk aan anderen zijn vergeven, voorlopig niet mogelijk is.
5.18
USG heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat Olympia op de Nederlandse uitzendmarkt met USG concurreert, in ieder geval ten aanzien van bepaalde categorieën personeel. Het hof trekt uit hetgeen partijen hierover naar voren hebben gebracht echter ook de conclusie dat Olympia om meerdere redenen niet kan worden beschouwd als een grote en overwegend directe concurrent van USG. In de eerste plaats is USG vele malen groter dan Olympia, de omzet van USG is ruwweg acht keer groter dan die van Olympia. Bovendien opereert USG op de internationale markt en Olympia alleen op de Nederlandse markt. Verder heeft USG de stelling van [geïntimeerde] dat Unique en Olympia zich voor een belangrijk deel op andere categorieën personeel richten (zie overweging 5.12) onvoldoende weersproken.
5.19
Voor de beoordeling van het belang van USG bij handhaving van het concurrentiebeding speelt daarnaast de vraag of [geïntimeerde] over specifieke, bedrijfsgevoelige kennis en informatie beschikt die, in handen van Olympia, het bedrijfsdebiet van USG gevoelig zal raken. Het hof merkt daarbij op dat het hier niet gaat om informatie die onder de geheimhoudingsverplichting van [geïntimeerde] valt en evenmin onder het ook in zijn arbeidscontract met USG opgenomen relatiebeding. Die bedingen zijn niet door [geïntimeerde] in rechte aangevochten en hij heeft ook aangegeven dat hij zich daaraan zal houden.
5.2
Het hof acht aannemelijk dat [geïntimeerde] als Financieel Directeur van Unique over specifieke kennis beschikte op het terrein van kostprijzen, rendement en indirecte kosten. Dergelijke kennis en informatie is concurrentiegevoelig, maar veroudert ook in een snel veranderende markt als de uitzendmarkt, zoals [geïntimeerde] heeft betoogd. Het feit dat USG twee maal per jaar de standaard kostprijsfactor bepaalt, laat dat zien en heeft tot gevolg dat [geïntimeerde] kennis op dat terrein betrekkelijk snel zal verouderen. Juist, omdat, zoals USG heeft betoogd, die kostprijs maar uit enkele vaste elementen bestaat en de hoogte van de andere elementen wordt bepaald op basis van nadere analyse, die moet aansluiten bij de ontwikkelingen in de markt, zal de relevantie van de kennis van [geïntimeerde] betrekkelijk snel verouderen. Bovendien heeft USG naar het oordeel van het hof de stelling van [geïntimeerde] dat deze markt op het vlak van prijsstelling onder druk staat en transparant is, waardoor veel kennis van openbare aard is of bekend bij specialisten, onvoldoende weerlegd. Kennis over sectorindeling, fiscale aspecten en procesoptimalisatie is op zichzelf bezien belangrijke kennis, maar kan in de visie van het hof niet worden beschouwd als specifieke, bedrijfsgevoelige kennis die thuis hoort in deze belangenafweging. Deze kennis behoort immers tot het repertoire van managers in de uitzendbranche die op hetzelfde niveau werken als [geïntimeerde] bij USG en die daarvoor bovendien ook nog specialisten kunnen inhuren. Dat [geïntimeerde] , zoals USG heeft aangevoerd, op dit vlak zeer goed presteerde, maakt dat niet anders.
5.21
Het hof overweegt verder dat [geïntimeerde] , zoals USG heeft benadrukt, ook kennis zal hebben van de strategie van USG met betrekking tot het te voeren beleid. Daar staat tegenover dat [geïntimeerde] bij USG geen deel uitmaakte van de top van het bedrijf en door invoering van de Country Directie daar zelfs verder vanaf kwam te staan, zodat het niet aannemelijk is dat hij van alle relevante aspecten daarvan op de hoogte zal zijn. Daarbij vormt de overname door Recruit voor USG een geheel nieuwe ontwikkeling die van invloed zal zijn op de strategie van het bedrijf. [geïntimeerde] is bij die ontwikkeling niet meer betrokken geweest.
5.22
Ten slotte overweegt het hof dat [geïntimeerde] grotendeels onbetwist door USG heeft gesteld dat zeven collega’s die bij USG op een vergelijkbaar functieniveau werkten in het (recente) verleden met matiging of terzijdestelling van het concurrentiebeding mochten vertrekken, ook naar andere uitzendorganisaties. Doordat USG deze stelling van [geïntimeerde] maar zeer ten dele heeft betwist, moet het ervoor worden gehouden dat USG in vergelijkbare gevallen andere maatstaven heeft gehanteerd en kennelijk minder zwaar tilde aan integrale handhaving van het concurrentiebeding. USG kan daar gegronde redenen voor hebben gehad, bijvoorbeeld doordat zij bij die medewerkers het initiatief heeft genomen om te komen tot beëindiging van de arbeidsrelatie, maar dat laat onverlet dat de aantasting van haar bedrijfsdebiet voor USG geen beletsel vormde om deze medewerkers met een vergelijkbare positie als [geïntimeerde] toch te ontheffen uit hun verplichtingen uit het concurrentiebeding.
5.23
Op grond van de hiervoor genoemde belangen van [geïntimeerde] enerzijds en USG anderzijds is het hof van oordeel dat handhaving van het concurrentiebeding voor de volle duur van 12 maanden onder de omstandigheden van dit geval voor [geïntimeerde] onredelijk bezwarend is. De voorzieningenrechter heeft om die reden op juiste gronden de duur van dit beding met ingang van 1 december 2016 geschorst.
5.24
De grieven falen dan ook.

6.Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

Gelet op het hiervoor overwogene, is de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld, niet vervuld, zodat het voorwaardelijk incidenteel appel geen verdere behandeling behoeft.

7.De slotsom

7.1
Nu de grieven falen, moet het bestreden vonnis worden bekrachtigd.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof USG in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 314,-
- salaris advocaat
€ 2.682,-(3 punten x tarief
€ 894,-)
Totaal € 2.996,-
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
7.2
Het hof is aan de inhoudelijke behandeling van het incidenteel appel niet toegekomen, zodat ook geen proceskostenveroordeling zal worden uitgesproken.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Almere van 6 juli 2016;
veroordeelt USG in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 314,- voor verschotten en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt USG in de nakosten, begroot op € 131,- of (€ 205,-), met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval USG niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. W. Breemhaar, en mr. D.J. Keur en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
8 november 2016.