ECLI:NL:GHARL:2016:8884

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
16/00065
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aftrek scholingsuitgaven wegens gebrek aan toezicht en begeleiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven door belanghebbende voor het jaar 2011. De belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij hij scholingsuitgaven van zijn echtgenoot in aftrek wilde brengen. De Inspecteur had de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Het Hof oordeelde dat de scholingsuitgaven niet in aftrek konden worden gebracht, omdat de echtgenoot van belanghebbende niet onder toezicht stond van een derde bij de gevolgde studie en het gedane onderzoek. De wet vereist dat scholingsuitgaven alleen in aanmerking komen als de belastingplichtige een opleiding of studie volgt onder begeleiding of toezicht van een derde. De echtgenoot verklaarde weliswaar contacten met derden te hebben gehad, maar er was geen sprake van een leertraject met begeleiding of toezicht. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond was.

De beslissing van het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en er werden geen proceskosten toegewezen. De belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 16/00065
uitspraakdatum: 8 november 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 december 2015, nummer LEE 15/828, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.553. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 487.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 december 2015 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] , de echtgenoot van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur.
1.7
De Inspecteur en belanghebbende hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
In de aangifte in de IB/PVV voor 2011 van belanghebbende zijn - onder meer - scholingsuitgaven van haar echtgenoot in aftrek gebracht. Deze aftrekpost bedraagt € 14.500 en is opgebouwd uit kosten van in totaal € 15.000 minus een drempel van € 500. De scholingsuitgaven zijn op basis van artikel 2.17 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (tekst 2011, hierna: de Wet) toegerekend aan belanghebbende. De echtgenoot van belanghebbende heeft zelfstandig een aangifte in de IB/PVV voor 2011 ingediend.
2.2
De echtgenoot van belanghebbende is een ingenieur informatietechniek. Hij is beroepsmatig bezig geweest als ontwerper van elektronica en procesautomatisering. Hij is sinds 1990 niet meer beroepshalve werkzaam en ontvangt een uitkering. Hij heeft in eigen beheer studie en onderzoek verricht, buiten een regulier leertraject. Naar eigen zeggen betreft het een studie naar de aard van de technologie gebruikt bij informatisering en digitalisering in het bestuursapparaat met als doel exploiteren van kennis, lobby en belangenbehartiging over elektronica en haar toepassingsmogelijkheden. De uitgaven die in 2011 ten laste van het inkomen werden gebracht zien op onderwerpen die raakvlakken hebben met techniek, onder meer cybercrime, management, bestuur en digitalisering.
2.3
Met dagtekening 17 augustus 2012 heeft de Inspecteur een voorlopige aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd.
2.4
Bij brief van 28 april 2014 heeft de Inspecteur vragen gesteld over de scholingsuitgaven.
2.5
Bij brief van 15 mei 2014, door de Inspecteur ontvangen op 16 mei 2014, heeft belanghebbende daarop gereageerd. Met de volgende opsomming heeft belanghebbende de elementen van de scholingsuitgaven weergegeven:
Lidmaatschap [C] € 154.00
[D] € 35.00
[E] € 40.00
Abonnementen weekbladen en tijdschriften € 350.00
Boeken € 200.00
Computer en telefoon € 471.00
Beroepskosten; 500 uur x 27.50 =
Good Governance en het digitaliserende
bestuursapparaat
13.750.00
Totaal € 15.000.00

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de gestelde kosten van € 15.000, gemaakt ten behoeve van de echtgenoot van belanghebbende, onder aftrek van een drempel van € 500, als scholingsuitgaven voor aftrek in aanmerking komen.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de bestreden aanslag tot een geheven naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.053.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 6.27, eerste lid, van de Wet zijn scholingsuitgaven de uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Op grond van het bepaalde in artikel 2.17 van de Wet kunnen scholingsuitgaven (persoonsgebonden aftrek) die op de echtgenoot van de belastingplichtige betrekking hebben, onder de aldaar gestelde voorwaarden aan de belastingplichtige worden toegerekend. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, onder a in samenhang met het tweede lid onder letter f, van de Wet mag een belastingplichtige scholingsuitgaven alleen in aanmerking nemen als deze op hem drukken. Op belanghebbende rust – bij gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur – de last aannemelijk te maken dat de door haar opgevoerde kosten kunnen worden aangemerkt als dergelijke uitgaven.
4.2
Het Hof stelt bij de beoordeling van het hoger beroep voorop dat een belastingplichtige eerst dan voor aftrek van scholingsuitgaven in aanmerking kan komen als hij een opleiding of een studie volgt. Daarvan is geen sprake indien het studeren van de belastingplichtige niet plaatsvindt in het kader van het volgen van een leertraject, waarvoor in ieder geval nodig is dat het verwerven van de kennis onder enige begeleiding of toezicht van een derde plaatsvindt (vgl. HR 25 januari 2008, nr. 41.927, ECLI:NL:HR:2008:BC2601).
4.3
De echtgenoot van belanghebbende heeft op de zitting voor het Hof verklaard dat hij weliswaar contacten met derden heeft gehad tijdens zijn studie en onderzoek, onder meer tijdens het bezoeken van congressen en beurzen, maar dat hij niet in het kader van een leertraject door één specifiek iemand is begeleid dan wel voor zijn studie en onderzoek onder iemands toezicht stond, dat er door een derde geen leerdoelen zijn gesteld en dat hij zelf heeft besloten wanneer de studie en het onderzoek waren afgerond. Dat betekent dat hij niet onder toezicht van een derde stond bij zijn studie en/of onderzoek en evenmin door een derde daarin werd begeleid in de zin van het hiervoor vermelde arrest. Reeds daarom faalt het hoger beroep.
4.4
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 8 november 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 november 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.