ECLI:NL:GHARL:2016:8869

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
WAHV 200.180.806
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • mr. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing van de kantonrechter inzake niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens te late zekerheidstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 12 oktober 2015 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard. De betrokkene had niet binnen de gestelde termijn zekerheid gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten, zoals vereist door artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat hij in een eerdere brief had aangegeven dat de betrokkene de draagkracht mist om zekerheid te stellen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht geen rekening heeft gehouden met dit draagkrachtverweer, omdat dit pas na het verstrijken van de termijn was ingediend. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, maar verbeterde de gronden van de uitspraak. Tevens werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 245,-.

Uitspraak

WAHV 200.180.806
7 november 2016
CJIB 187535769
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 12 oktober 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [plaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [bedrijf], t.a.v. [gemachtigde], gevestigd te [plaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. In hoger beroep is niet bestreden dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene niet binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat hij in de brief van 1 september 2015 heeft aangegeven dat de betrokkene de draagkracht mist om zekerheid te stellen. Op 15 september 2015 ontving de gemachtigde een brief van de CVOM, met de mededeling dat aanvullende stukken zijn ontvangen en dat de brief is doorgestuurd naar de rechtbank. De gemachtigde van de betrokkene meent dat voldoende is gedaan om niet-ontvankelijkheid te voorkomen. Hij verzoekt de beslissing van de kantonrechter te vernietigen en de zaak terug te wijzen.
3. In het dossier bevinden zich afschriften van twee brieven van de officier van justitie van 8 juli 2015 en 25 juli 2015 aan de gemachtigde van de betrokkene. Hierin wordt de betrokkene gewezen op de wettelijke verplichting om op grond van artikel 11 van de WAHV zekerheid te stellen voor het bedrag van de onderhavige sanctie en de administratiekosten binnen twee weken na verzending van die zekerheidsbrieven. In deze brieven staat vermeld hoe zekerheid kan worden gesteld. Tevens wordt de betrokkene gewezen op de mogelijke gevolgen wanneer niet tijdig zekerheid wordt gesteld.
4. Gelet op voormelde zekerheidsbrieven had uiterlijk, met toepassing van de Algemene termijnenwet, op 10 augustus 2015 zekerheid gesteld moeten zijn. De gemachtigde van de betrokkene heeft eerst na het verstrijken van deze termijn, bij brief van 1 september 2015, blijkens informatie van de advocaat-generaal op 3 september 2015 door de CVOM ontvangen, aangevoerd dat de betrokkene de draagkracht mist om zekerheid te stellen.
5. De gemachtigde van de betrokkene heeft als reden voor de termijnoverschrijding aangevoerd dat de betrokkene de betalingsonmacht niet eerder kon bewijzen omdat de betrokkene door persoonlijke omstandigheden kort in het buitenland moest verblijven. Dit betreft een omstandigheid die voor rekening van de betrokkene moet blijven. Nog afgezien daarvan dat deze reden niet is genoemd in de brief van 1 september 2015 had het op de weg van de betrokkene gelegen om gedurende de periode dat hij in het buitenland verbleef een gemachtigde aan te wijzen die voor hem bestemde post kon openen en daarop kon reageren. Voorts had ook kunnen worden volstaan met een met redenen omkleed draagkrachtverweer, zonder de bewijstukken bij te voegen. Gelet hierop heeft de kantonrechter met het eerst bij brief van 1 september 2015 gevoerde draagkrachtverweer geen rekening behoeven te houden.
6. Aangezien niet binnen de daartoe gestelde termijn is voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling en evenmin in reactie op de toegezonden brieven tijdig is aangegeven dat hij wegens onvoldoende financiële draagkracht geen zekerheid kon stellen en niet anderszins gebleken is dat een en ander verschoonbaar is, heeft de kantonrechter terecht het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard.
7. Dit neemt niet weg dat de kantonrechter, in de bestreden beslissing, erop had moeten wijzen dat, nu de brief van 1 september 2015 na het verstrijken van de termijn is ingediend, niet een draagkrachtverweer is gevoerd waarmee hij rekening diende te houden.
8. Het hof zal de bestreden beslissing daarom bevestigen met verbetering van gronden en kan dus, net als de kantonrechter, niet toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie.
9. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het hof ziet in de verbetering van de gronden van de beslissing van de kantonrechter aanleiding om de in hoger beroep gemaakte proceskosten te vergoeden. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandeling verricht: indienen beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 245,- (= één punt x € 490,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt, met verbetering van gronden, de beslissing van de kantonrechter;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 245,-, door dit bedrag over te maken op rekening [rekeningnummer] t.n.v. [bedrijf].
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.