ECLI:NL:GHARL:2016:8863

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
200.190.240/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beschermingsbewind en ontslag bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot ontslag van de beschermingsbewindvoerder. De rechthebbende, die in hoger beroep ging, had eerder verzocht om de huidige bewindvoerder te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen. De kantonrechter had dit verzoek op 28 januari 2016 afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de rechthebbende werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.B. Beerentsen, en de beschermingsbewindvoerder en de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling ook aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende onvoldoende gewichtige redenen heeft aangevoerd voor het ontslag van de beschermingsbewindvoerder. Hoewel de rechthebbende aangaf dat er geen fatsoenlijk overleg mogelijk was, heeft het hof geoordeeld dat dit niet voldoende onderbouwd was. De rechthebbende ervaart de relatie met de bewindvoerder als verstoord, maar het hof concludeert dat er geen bewijs is dat deze verstoring zodanig is dat de bewindvoerder haar taken niet meer kan uitvoeren. De bewindvoerder heeft zich volgens het hof bovenmatig ingespannen om de financiële belangen van de rechthebbende te behartigen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende afgewezen. De rechthebbende werd erop gewezen dat het niet storten van de maandelijkse bijdrage door haar partner op de beheerrekening een onjuiste gang van zaken is en dat dit kan leiden tot opheffing van het beschermingsbewind. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een goede samenwerking tussen de rechthebbende en de bewindvoerder, en dat persoonlijke keuzes van de rechthebbende niet ten koste mogen gaan van haar financiële situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.190.240/01
(zaaknummer rechtbank 4522163 BM VERZ 15-1523)
beschikking van 3 november 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M.B. Beerentsen te Zwolle,
en
[verweerder] ,
handelend onder de naam [B] ,
kantoorhoudend te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bewindvoerder] ,
kantoorhoudend te [C] ,
verder te noemen: de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 28 januari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 28 april 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Beerentsen van 3 mei 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 oktober 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn de rechthebbende, bijgestaan door mr. Beerentsen, de beschermingsbewindvoerder alsmede de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een brief van de beschermingsbewindvoerder van 4 oktober 2016 met als bijlage de beschikking van de rechtbank Overijssel van 27 januari 2014.

3.De vaststaande feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 27 januari 2014 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek ingesteld en [verweerder] , handelend onder de naam [B] , tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij vonnis van 29 juni 2015 heeft de rechtbank de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van de rechthebbende van toepassing verklaard.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 14 oktober 2015, heeft de rechthebbende verzocht de huidige bewindvoerder te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechthebbende is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 januari 2016. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De rechthebbende verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende (naar het hof begrijpt) de huidige beschermingsbewindvoerder te ontslaan en een andere beschermingsbewindvoerder toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, de rechthebbende of het openbaar ministerie dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om ontslag te verlenen.
5.2
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechthebbende onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van gewichtige redenen om de beschermingsbewindvoerder te ontslaan. De rechthebbende stelt dat er geen fatsoenlijk overleg mogelijk is met de beschermingsbewindvoerder, maar dit heeft zij gelet op de gemotiveerde betwisting door de beschermingsbewindvoerder onvoldoende onderbouwd. Weliswaar is duidelijk geworden dat de rechthebbende de relatie met de beschermingsbewindvoerder als verstoord ervaart, maar het hof is op grond van de stukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat dit gevoel bij de rechthebbende in deze geen gewichtige reden oplevert om de bewindvoerder te ontslaan. Het hof neemt daarbij in de eerste plaats in aanmerking dat niet is gebleken van een zodanig verstoorde relatie en/of communicatie dat de beschermingsbewindvoerder haar taak niet meer naar behoren kan uitoefenen. Bovendien is geenszins aannemelijk gemaakt dat, voor zover daadwerkelijk van een verstoorde relatie sprake zou zijn, dit aan gedragingen van de beschermingsbewindvoerder kan worden toegeschreven. Integendeel, het hof maakt uit de stukken en de behandeling ter zitting op dat de beschermingsbewindvoerder zich bovenmatig inspant om de financiële belangen van de rechthebbende te behartigen. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat naar haar mening tot op heden sprake is van een werkbare relatie; de rechthebbende is het alleen niet eens met de wijze waarop de beschermingsbewindvoerder haar taak uitoefent.
5.3
De rechthebbende heeft aangevoerd dat er sprake is van wrijving in de relatie met de beschermingsbewindvoerder doordat de beschermingsbewindvoerder haar ten onrechte verwijt dat zij opnieuw is gaan samenwonen met mevrouw [D] , terwijl dit een keuze is van de rechthebbende waarover de beschermingsbewindvoerder zich niet behoort uit te laten. Het hof gaat aan deze stelling voorbij, nu de beschermingsbewindvoerder deze gemotiveerd heeft bestreden. Anders dan de rechthebbende heeft gesteld, is het samenwonen op zichzelf geen beletsel, maar wel de omstandigheid dat zij als gevolg hiervan financieel wordt benadeeld. De beschermingsbewindvoerder heeft toegelicht dat de rechthebbende vanwege de samenwoning met mevrouw [D] een lagere uitkering ontvangt, mevrouw [D] maandelijks een lagere bijdrage ten behoeve van de vaste lasten van de rechthebbende voldoet dan de kantonrechter onbetwist heeft voorgesteld en deze maandelijkse bijdrage telkens ten onrechte niet op de beheerrekening wordt gestort. De bewindvoerder heeft te kennen gegeven dat dit de financiële situatie van de rechthebbende zeer penibel maakt, hetgeen zij uitvoerig met haar heeft besproken. Volgens de bewindvoerder kunnen verzoeken van de rechthebbende om geld hierdoor niet worden gehonoreerd, wat haar niet in dank wordt afgenomen. Het hof maakt uit de stukken en de behandeling ter zitting op dat de kern van het probleem is dat de rechthebbende meer geld wenst uit te geven dan waarop zij aanspraak heeft en zij zich met de keuzes die ze maakt onvoldoende inspant om haar financiële situatie op orde te krijgen. Gelet hierop is het hof er - met de bewindvoerder – van overtuigd dat het aanstellen van een nieuwe bewindvoerder niet tot een oplossing zal leiden.
5.4
Het hof merkt nog het volgende op. Dat de maandelijkse bijdrage van mevrouw [D] ten behoeve van de vaste lasten van de rechthebbende niet op de beheerrekening wordt gestort, is een evident onjuiste gang van zaken. Ter zitting heeft de rechthebbende verklaard dat mevrouw [D] deze maandelijkse bijdrage met ingang van 1 november 2016 zal gaan overmaken naar de beheerrekening. Het hof wijst erop dat de rechthebbende het risico loopt dat het beschermingsbewind wordt opgeheven omdat voortzetting niet zinvol is te achten, indien zij in strijd met de ter zitting gedane mededeling de bijdrage zelf in contanten van mevrouw [D] in ontvangst blijft nemen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 28 januari 2016;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en J.L. Roubos en is op 3 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.