Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot ontslag van de beschermingsbewindvoerder. De rechthebbende, die in hoger beroep ging, had eerder verzocht om de huidige bewindvoerder te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen. De kantonrechter had dit verzoek op 28 januari 2016 afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de rechthebbende werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.B. Beerentsen, en de beschermingsbewindvoerder en de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling ook aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende onvoldoende gewichtige redenen heeft aangevoerd voor het ontslag van de beschermingsbewindvoerder. Hoewel de rechthebbende aangaf dat er geen fatsoenlijk overleg mogelijk was, heeft het hof geoordeeld dat dit niet voldoende onderbouwd was. De rechthebbende ervaart de relatie met de bewindvoerder als verstoord, maar het hof concludeert dat er geen bewijs is dat deze verstoring zodanig is dat de bewindvoerder haar taken niet meer kan uitvoeren. De bewindvoerder heeft zich volgens het hof bovenmatig ingespannen om de financiële belangen van de rechthebbende te behartigen.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende afgewezen. De rechthebbende werd erop gewezen dat het niet storten van de maandelijkse bijdrage door haar partner op de beheerrekening een onjuiste gang van zaken is en dat dit kan leiden tot opheffing van het beschermingsbewind. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een goede samenwerking tussen de rechthebbende en de bewindvoerder, en dat persoonlijke keuzes van de rechthebbende niet ten koste mogen gaan van haar financiële situatie.