ECLI:NL:GHARL:2016:8858

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
200.186.644/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarigen in het kader van de ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.R. Kant, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 27 november 2015 het gezag van de moeder had beëindigd en de GI tot voogdes had benoemd. De kinderen waren in 2008 en 2011 onder toezicht gesteld en vanaf februari 2014 uit huis geplaatst vanwege een onveilig opvoedingsklimaat. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de uithuisplaatsing en de ontwikkeling van de kinderen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De kinderen hebben een belast verleden en hebben behoefte aan stabiliteit en duidelijkheid in hun opvoedingssituatie. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.186.644/01
(zaaknummer rechtbank C/16/395999 / FL RK 15-1468)
beschikking van 1 november 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.R. Kant te Krommenie,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Lelystad, kantoorhoudend te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.Samen Veilig Flevoland,

gevestigd te Almere,
verder te noemen: de GI,
2. [de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 27 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 24 februari 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van mr. Kant van 23 april 2016 met productie(s).
2.2
Op 4 oktober 2016 is de minderjarige [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2003, gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 oktober 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Kant en mevrouw [B] , tolk in de Vietnamese taal. Namens de GI is verschenen mevrouw [C] . Ook waren de pleegouders aanwezig. Tevens is als informant verschenen [D] (hierna: de vader), vergezeld van zijn begeleider de heer [E] . Hoewel behoorlijk opgeroepen, was namens de raad niemand aanwezig.
2.4
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een brief van 10 oktober 2016 van mr. Kant met bijlage(n).

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie zijn geboren:
- [de minderjarige1] ;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), [in] 2006.
3.2
Tevens is [in] 2009 uit de moeder geboren [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ).
3.3
De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend. De moeder oefende het gezag over de kinderen - tot de bestreden beschikking - alleen uit. De kinderen hebben verschillende verblijfadressen gekend en hebben vanaf 2008 tot aan hun uithuisplaatsing afwisselend bij zowel de moeder als ook de vader gewoond.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in 2008 onder toezicht gesteld en [de minderjarige3] in 2011.
Vanaf februari 2014 zijn de kinderen uit huis geplaatst. [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verbleven in eerste instantie alle drie in hetzelfde (huidige) pleeggezin. Op 6 februari 2015 is [de minderjarige1] in een crisisopvang geplaatst. Vanaf 16 december 2015 verblijft hij in een gezinshuis.
3.5
De ondertoezichtstelling is laatstelijk op 16 april 2015 verlengd met één jaar tot 21 april 2016. Bij die beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg en van [de minderjarige1] in een residentiële voorziening verlengd tot 21 november 2015.
3.6
Bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie op 9 juli 2015, heeft de raad verzocht het gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen.
3.7
Bij de beschikking van 27 november 2015 heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd en de GI tot voogdes over hen benoemd. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
4.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4.3
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat de beschikking van de rechtbank bekrachtigd dient te worden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.4
De kinderen zijn destijds uit huis geplaatst vanwege het chronisch onveilige opvoedingsklimaat bij de ouders. De relatie tussen de ouders was verstoord en zij waren onvoldoende emotioneel beschikbaar voor de kinderen. De ouders hebben de kinderen onvoldoende gestimuleerd, waardoor er zorgen waren op verschillende gebieden. Ten tijde van de uithuisplaatsing hadden de kinderen een achterstand in hun taal- en spraakontwikkeling. De gebitten van de kinderen waren zeer slecht verzorgd en bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] was sprake van overgewicht. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vertonen gedragsproblemen en met name de zorgen over [de minderjarige2] zijn groot. Bij alle drie de kinderen zijn er zorgen over hun sociaal-emotionele ontwikkeling; er is sprake van loyaliteitsproblematiek.
4.5
Het hof is van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft ingebracht tegen het oordeel van de rechtbank dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een voor hen aanvaardbare termijn. De moeder heeft ter zitting ook te kennen gegeven dat zij in de uithuisplaatsing van de kinderen steeds heeft berust. Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank en neemt deze na eigen onderzoek over.
4.6
De moeder heeft in de toelichting op haar eerste grief de gang van zaken rondom de omgangsregeling en de invulling hiervan aan de orde gesteld. Ook heeft zij gesteld dat zij het onbegrijpelijk vindt dat de vader veel welwillender wordt tegemoet getreden door de voogdes dan zijzelf. Het hof acht het door de moeder hierover gestelde niet relevant voor de vraag of het gezag van de moeder dient te worden beëindigd, gelet op het toetsingscriterium genoemd in artikel 1:266 BW.
Ten overvloede overweegt het hof het volgende. Voor zover de moeder heeft gesteld dat de verhouding met de gezinsvoogd duurzaam is ontwricht doordat zij de belangen van de kinderen op een onjuiste wijze behartigt, is het hof van oordeel dat die stelling op grond van de stukken en de behandeling ter zitting niet aannemelijk is geworden.
4.7
Vast staat dat geen perspectief bestaat op thuisplaatsing van de kinderen. De kinderen hebben een belast verleden en hebben voorafgaand aan de uithuisplaatsing veel gemaakt. Zij hebben ieder een bovengemiddelde behoefte aan duidelijkheid en voorspelbaarheid. De moeder kan hen dat niet bieden. Zij kan zich onvoldoende verplaatsen in de kinderen en onvoldoende aansluiten bij de behoeften van de kinderen en ziet niet welk effect haar handelen op de kinderen heeft. Met name bij de oudste twee kinderen is sprake van ernstige gedragsproblematiek die samenhangt met loyaliteit jegens de moeder en het voortdurende appel dat zij op de kinderen doet.
Het recht van de kinderen op duidelijkheid over hun opvoedingssituatie, dat tevens voortvloeit uit artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, en daarmee het belang van de kinderen bij stabiliteit met betrekking tot hun verblijf en duidelijkheid over de continuïteit van hun verzorgings- en opvoedingssituatie, wegen naar het oordeel van het hof zwaar. Indien er geen perspectief is op terugkeer van de kinderen naar de ouders, ligt in beginsel een verderstrekkende maatregel (beëindiging van het ouderlijk gezag) in de rede, mede gelet op het belang van de kinderen bij duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief en het beëindigen van de onzekerheid die nu eenmaal inherent is aan de tijdelijke maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, die jaarlijks moeten worden verlengd. Daarin is in zijn algemeenheid de meerwaarde van gezagsbeëindiging voor kinderen gelegen en dat geldt zeker in dit geval, aangezien de moeder niet in staat is de kinderen emotionele toestemming te geven voor het opgroeien elders. Ook duidelijkheid jegens de pleegouders is voor [de minderjarige2] en [de minderjarige3] van belang aangezien hechting een wederzijds proces is. Gezagsbeëindiging draagt hieraan bij.
4.8
Gelet op het voorgaande dient naar het oordeel van het hof aan het belang van de kinderen bij stabiliteit in en continuïteit van de huidige opvoedingssituatie, bij duidelijkheid over hun toekomstperspectief en – in het geval van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] – voortzetting van een ongestoord hechtingsproces een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het belang van de moeder om met het gezag te blijven belast. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat hetgeen de moeder heeft aangevoerd ten aanzien van haar positie als (biologische) moeder na de gezagsbeëindiging in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen niet tot een ander oordeel kan leiden. Het hof merkt op dat het feit dat het gezag van de moeder is beëindigd niet met zich brengt dat zij voor de kinderen minder belangrijk zal worden. Het is voor de kinderen van groot belang dat de moeder, ook na de beëindiging van het gezag, een rol in hun leven vervult als ouder op afstand. Echter het is voor de ontwikkeling van de kinderen daarbij wel van groot belang dat zij haar positie als ouder op afstand accepteert, zich houdt aan de omgangsafspraken en de kinderen ook emotioneel toestemming geeft dat zij elders opgroeien.
4.9
Nu de moeder ter zitting haar tweede grief - betreffende de afwijzing van het verzoek om de behandeling aan te houden vanwege een netwerkplaatsing - heeft ingetrokken, behoeft deze geen verdere bespreking meer.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 27 november 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, A.W. Beversluis en J.L. Roubos en is op 1 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.