ECLI:NL:GHARL:2016:8855

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
200.181.942/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van partneralimentatie en kostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verlenging van de partneralimentatie na echtscheiding. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft verzocht om de alimentatieverplichting van de man te verlengen tot aan haar overlijden of tot aan het overlijden van de man. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel de verzoeken van de vrouw te ontzeggen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de verzoeken van de vrouw afgewezen en haar in de kosten van de procedure veroordeeld.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de vrouw tijdig een verzoek tot verlenging van de alimentatieverplichting heeft ingediend. Het hof heeft de feiten en overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat er geen grond is voor verlenging van de alimentatieverplichting. De vrouw is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 2.102,-. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de vrouw afgewezen. De beslissing is op 1 november 2016 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.181.942/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/153777 / FA RK 15-169)
beschikking van 1 november 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Skála te Groningen,
en
[verweerder] ,
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Wierts te Meppel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 10 december 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Skála van 25 januari 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wierts van 29 januari 2016;
- een journaalbericht van mr. Wierts van 24 februari 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 oktober 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Skála en mr. Wierts hebben ieder het woord gevoerd mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 1968 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de (toenmalige) rechtbank Groningen van 8 oktober 2002 is - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand als uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw een bedrag van € 802,- per maand dient te voldoen. Deze echtscheidingsbeschikking is op 17 januari 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij arrest van het (toenmalige) hof Leeuwarden van 13 december 2011 is - voor zover hier van belang - de vrouw veroordeeld om binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest haar medewerking te verlenen teneinde te bewerkstelligen dat de man ter zake de helft van het door de vrouw opgebouwde ouderdomspensioen bij het ABP een rechtstreeks recht op uitbetaling zal krijgen. Het hof heeft de man gemachtigd deze verplichting van de vrouw zelf te effectueren als bedoeld in artikel 3:299 Burgerlijk Wetboek (BW). Dit arrest is op 16 januari 2012 aan de vrouw betekend.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man zal worden verlengd tot de dag van overlijden van de vrouw, althans tot aan de dag waarop de man overlijdt, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure. De man heeft verweer gevoerd en heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 15 september 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen en de vrouw veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.5
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is naar voren gekomen dat de man vanaf 14 november 2009 - in plaats van 14 november 2010, zoals vermeld in de bestreden beschikking - is gerechtigd tot een ouderdomspensioen bij het ABP.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is of grond bestaat voor verlenging van de partneralimentatie.
4.2
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar inleidende verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De man heeft verweer gevoerd en het hof verzocht:
- in principaal appel: de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel de door haar daarbij ingestelde verzoeken te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
- in incidenteel appel: de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Dit betekent dat in dit geval de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege is geëindigd op 17 januari 2015.
5.2
Ingevolge artikel 1:157 lid 5, eerste volzin, BW kan de rechter, indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, op diens verzoek alsnog een termijn stellen. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken.
5.3
Niet in geschil is dat het onderhavige verlengingsverzoek van de vrouw tijdig is ingediend.
5.4
Het hof komt - na eigen onderzoek - tot dezelfde beoordeling als de rechtbank, namelijk dat het verzoek van de vrouw tot verlenging van de termijn van de alimentatieverplichting dient te worden afgewezen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over en maakt die tot de zijne, met dien verstande dat de man vanaf 14 november 2009 - in plaats van 2010 - is gerechtigd tot een ouderdomspensioen bij het ABP. Hetgeen de vrouw voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
5.5
In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende. Het hof ziet aanleiding de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg geldt onverkort voor de proceskostenveroordeling in hoger beroep.
5.6
Het hof begroot de proceskosten van de man in hoger beroep aan salaris voor de advocaat overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief op € 1.788,- (tarief II, 2 punten,
€ 894,- per punt: 1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor de mondelinge behandeling bij het hof) en € 314,- aan griffierecht, zodat de vrouw derhalve in totaal € 2.102,- aan de man verschuldigd is. Het hof merkt hierbij op dat het hof geen rekening heeft gehouden met de kosten van het door de vrouw ingestelde incidenteel appel, omdat dit incidentele appel enkel ziet op de proceskostenveroordeling in hoger beroep, hetgeen derhalve niet noodzakelijk was.
5.7
Nu nodeloos hoger beroep is ingesteld, zou het de advocaat van de vrouw sieren als hij de door de vrouw te betalen proceskosten uit eigen middelen voor zijn rekening zou nemen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 september 2015;
veroordeelt de vrouw in de proceskosten van dit hoger beroep aan de zijde van de man vastgesteld op € 2.102,-;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, A.W. Beversluis en J.L. Roubos en is op 1 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.