ECLI:NL:GHARL:2016:8851

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
WAHV 200.181.701t
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Vlieger-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugwijzing door de kantonrechter naar de CVOM in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 27 oktober 2015 een beslissing van de officier van justitie heeft vernietigd en de zaak terugverwezen naar de officier van justitie. De officier van justitie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene een verweerschrift heeft ingediend en om een behandeling ter zitting heeft verzocht. De zaak is behandeld op 21 oktober 2016, waarbij de gemachtigde van de betrokkene aanwezig was en J.J. Lammers als gemachtigde van de advocaat-generaal optrad.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie terecht heeft vernietigd, maar dat de terugwijzing naar de officier van justitie niet mogelijk is volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De WAHV biedt geen mogelijkheid voor de kantonrechter om een beroepsprocedure terug te wijzen naar de officier van justitie, en het hof concludeert dat de beslissing van de kantonrechter in strijd is met artikel 13, eerste lid, van de WAHV. Het hof benadrukt dat het niet kunnen terugwijzen naar de officier van justitie niet in strijd is met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

Het hof heeft de gemachtigde van de betrokkene in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na dagtekening van het arrest gronden tegen de inleidende beschikking in te dienen. De advocaat-generaal krijgt de gelegenheid om hierop te reageren. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan totdat deze gronden zijn ingediend en beoordeeld.

Uitspraak

WAHV 200.181.701
4 november 2016
CJIB 182310624
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Tussenarrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 27 oktober 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen vernietigd en de zaak terugverwezen naar de officier van justitie.
Het procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De gemachtigde van de betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Bij het verweerschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 oktober 2016. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen J.J. Lammers.

Beoordeling

De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd en de zaak terugverwezen (het hof begrijpt: teruggewezen) naar de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie terecht heeft vernietigd, maar dat de kantonrechter de zaak ten onrechte heeft teruggewezen naar de officier van justitie omdat dat in de voorliggende procedure niet mogelijk is. De officier van justitie verzoekt de terug te wijzen naar de kantonrechter.
Het hof stelt aldus vast dat het hoger beroep zich niet richt tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij de beslissing van de officier van justitie is vernietigd.
4. De gemachtigde van de betrokkene is van mening dat de beslissing van de kantonrechter in stand moet blijven. Door terugwijzing naar de officier van justitie is deze in de gelegenheid de rechtmatigheid en doelmatigheid van de inleidende beschikking te beoordelen. Door de betrokkene die gelegenheid te onthouden zou worden gehandeld in strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus de gemachtigde.
5. Artikel 13, eerste lid, van de WAHV bepaalt dat de kantonrechter, indien hij het beroep ontvankelijk acht en bevindt dat de beslissing van de officier van justitie niet of niet ten volle gehandhaafd kan worden, het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en de daarbij bestreden beslissing vernietigt dan wel wijzigt.
6. De WAHV voorziet niet in een mogelijkheid voor de kantonrechter om een bij de rechtbank aanhangige beroepsprocedure terug te wijzen naar de officier van justitie. Artikel 9, eerste lid, van de WAHV verklaart hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten toepassing, zodat de daarin opgenomen verwijzingsmogelijkheid evenmin kan worden benut in WAHV-zaken. Door de zaak terug te wijzen naar de officier van justitie, is de beslissing van de kantonrechter strijdig met artikel 13, eerste lid, van de WAHV. De enkele omstandigheid dat het niet kunnen terugwijzen naar de officier van justitie meebrengt dat niet een rechtmatigheids- of doelmatigheidsbeoordeling door de officier van justitie van de inleidende beschikking zou kunnen plaatsvinden, betekent niet dat sprake is van strijd met artikel 6 van het EVRM.
7. Artikel 20d, tweede lid, WAHV biedt niet de mogelijkheid om in dit geval de zaak terug te wijzen naar de kantonrechter. Voor een analoge toepassing van deze bepaling bestaat geen aanleiding nu de kantonrechter wel aan de inhoud van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie is toegekomen. Derhalve dient het hof, gezien artikel 20d, eerste lid, WAHV, de zaak zelf af te doen en het beroep tegen de inleidende beschikking te beoordelen.
8. Het hof stelt vast dat de gemachtigde niet door de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld om gronden in te dienen tegen de inleidende beschikking. In beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep heeft de gemachtigde deze gronden ook niet naar voren gebracht. Ter zitting van het hof heeft de gemachtigde aangegeven niet in staat te zijn deze gronden aan te voeren. Daarom zal het hof de gemachtigde alsnog in de gelegenheid om stellen voornoemde gronden binnen vier weken na dagtekening van dit arrest in te dienen. Vervolgens wordt de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen. Hierop kan de gemachtigde desgewenst middels een nadere toelichting reageren, waarop de advocaat-generaal nog zal mogen reageren.
9. Voorts dient de gemachtigde of de advocaat-generaal- indien verdere behandeling van de zaak ter zitting wordt verlangd - uitdrukkelijk een nieuw zittingsverzoek te doen.
10. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Beslissing

Het gerechtshof:
stelt de betrokkene in de gelegenheid om binnen vier weken na dagtekening van dit arrest gronden gericht tegen de inleidende beschikking in te dienen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Vlieger-Dijkstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.