ECLI:NL:GHARL:2016:8772

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
21-004709-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op echtgenote door vergiftiging met natriumazide

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een man die beschuldigd werd van de moord op zijn echtgenote, mevrouw [slachtoffer]. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar. De zaak draait om de beschuldiging dat de verdachte zijn echtgenote opzettelijk en met voorbedachten rade heeft vergiftigd met natriumazide, een zeer giftige stof. De feiten dateren van oktober 2011 tot en met 13 mei 2012, toen mevrouw [slachtoffer] overleed in het Universitair Medisch Centrum St Radboud. Het hof heeft vastgesteld dat de doodsoorzaak een chronische vergiftiging met natriumazide was, en dat de verdachte op verschillende momenten deze stof aan de voeding en/of drank van zijn echtgenote heeft toegevoegd. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat zijn echtgenote ziek was, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de moord. De verdachte had een financieel belang bij het overlijden van zijn echtgenote, aangezien zij hem in haar testament als enige erfgenaam had benoemd. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte schuldig bevond aan moord en de opgelegde straf bevestigde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004709-13
Uitspraak d.d.: 2 november 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 april 2013 met parketnummer 05-900633-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [1958] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 16 oktober 2013, 13 mei 2014, 2 maart 2016, 24 mei 2016 en 19 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en door en namens de nabestaanden naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van oktober 2011 tot en met 13 mei 2012, althans op 13 mei 2012 te Wageningen en/of te Arnhem, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte (telkens) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans (telkens) na een (kort) tevoren genomen besluit, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van oktober 2011 tot en met 13 mei 2012 [slachtoffer] (telkens) (middels voeding en/of drank) de giftige stof(fen) (natrium)azide heeft toegediend, althans aan (natrium)azide heeft blootgesteld, althans (natrium)azide heeft toegevoegd aan voeding en/of drank waarvan hij, verdachte, wist dat [slachtoffer] deze voeding en/of drank tot zich zou nemen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van oktober 2011 tot en met 13 mei 2012, althans op 13 mei 2012 te Wageningen en/of te Arnhem, althans in Nederland, aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van oktober 2011 tot en met 13 mei 2012 [slachtoffer] (telkens) (middels voeding en/of drank) de giftige stof(fen) (natrium)azide heeft toegediend, althans aan (natrium)azide heeft blootgesteld, althans (natrium)azide heeft toegevoegd aan voeding en/of drank waarvan hij, verdachte, wist dat [slachtoffer] deze voeding en/of drank tot zich zou nemen, terwijl dat feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Inleiding
Op 13 mei 2012 is mevrouw [slachtoffer] in het Universitair Medisch Centrum St Radboud overleden. De verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij mevrouw [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd door haar te vergiftigen met natriumazide.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft - net als de officier van justitie in eerste aanleg - betoogd dat bewezen kan worden dat verdachte mevrouw [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd door haar meermalen te vergiftigen met natriumazide en dat derhalve de primair ten laste gelegde moord bewezen dient te worden verklaard.
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ontkend dat hij mevrouw [slachtoffer] , zijn echtgenote, heeft vergiftigd. Hij heeft verklaard dat zij ziek was en dat hij niet weet waardoor of waaraan mevrouw [slachtoffer] is overleden. De verdachte heeft verscheidene belastende verklaringen, in het bijzonder die van mevrouw [getuige] , betwist. Zij zou belastend over hem hebben verklaard omdat zij bang is voor de politie. Er zou sprake zijn van een complot van de familie van mevrouw [slachtoffer] om hem te laten opdraaien voor haar dood. Met betrekking tot de deskundigen-rapportages heeft de verdachte verklaard dat deze door het openbaar ministerie zijn beïnvloed om hem als de verantwoordelijke voor de dood van mevrouw [slachtoffer] aan te wijzen.
Het oordeel van het hof

De doodsoorzaak

Nadat de gemeentelijk lijkschouwer had geconcludeerd tot een niet-natuurlijke dood, is een aantal deskundigenonderzoeken door het NFI verricht.
[apotheker] , apotheker, heeft een toxicologisch onderzoek verricht. In het rapport van 30 augustus 2012 heeft [apotheker] geconcludeerd dat in het lichaamsmateriaal van mevrouw [slachtoffer] (onder meer) azide is aangetoond. Ook is geconcludeerd dat de azide in de gemeten concentraties waarschijnlijk een bijdrage heeft geleverd aan het overlijden van mevrouw [slachtoffer] en haar overlijden bij uitsluiting van een andere doodsoorzaak kan verklaren. [1]
[patholoog] , arts en patholoog, heeft een pathologieonderzoek verricht. Zij heeft in haar rapport van 15 oktober 2012 geconcludeerd dat mevrouw [slachtoffer] is overleden als gevolg van vergiftiging met azide. [2] Deze deskundige heeft ter zitting in eerste aanleg herhaald dat er geen andere doodsoorzaak is vastgesteld dan een natriumazidevergiftiging.
In hoger beroep heeft het hof op verzoek van de verdediging bij tussenarrest beslist dat er een herbeoordeling van het toxicologisch onderzoek van het lichaamsmateriaal van mevrouw [slachtoffer] dient plaats te vinden en dat er een contra-expertiserapportage dient te worden uitgebracht. Tevens wenste het hof te worden voorgelicht over de vraag of er mogelijk een azide-contaminatie heeft plaatsgevonden en/of mogelijk azide werd gebruikt in het Radboudziekenhuis te Nijmegen op 13 mei 2012, toen mevrouw [slachtoffer] in dat ziekenhuis was opgenomen. Naar aanleiding van deze beslissingen van het hof hebben [toxicoloog] , toxicoloog en [specialist] , forensisch medisch specialist, ieder een deskundigenrapport opgemaakt.
[toxicoloog] heeft in zijn rapport van 5 oktober 2015 het volgende geconcludeerd:
“Natriumazide is zeer giftig. Het NFI heeft azide aangetoond in postmortaal lichaamsmateriaal en spijtmateriaal van mevrouw [slachtoffer] . (…) De blootstelling aan azide heeft hoogst waarschijnlijk plaatsgevonden voordat het ambulancepersoneel op 13 mei 2012 bij mevrouw [slachtoffer] aankwam. (…) De bij mevrouw [slachtoffer] gevonden azideconcentraties in de spijtmonsters en de postmortale monsters passen bij een fatale vergiftiging met natriumazide. (…) Op basis van het klinisch beeld, de klinische laboratoriumdiagnostiek en de resultaten van het pathologisch en het toxicologisch onderzoek is de conclusie dat mevrouw [slachtoffer] hoogstwaarschijnlijk is overleden aan de gevolgen van een vergiftiging met azide.”
Tevens heeft [toxicoloog] geconcludeerd dat contaminatie van bloedbuizen met azide in het Laboratorium Klinische Chemie zeer onwaarschijnlijk is en dat blootstelling van mevrouw [slachtoffer] aan natriumazide tijdens haar verblijf en behandeling op de afdeling Intensive Care van Radboud UMC eveneens zeer onwaarschijnlijk is.
[specialist] heeft in zijn rapport van 7 december 2015 het volgende geconcludeerd:
“Resumerend kan gezegd worden dat de aard van het overlijden van mevrouw [slachtoffer] niet-natuurlijk is. Het mechanisme van overlijden is een verstikking op cellulair niveau. De doodsoorzaak is een hyperglycemisch coma ten gevolgen van een chronische natriumazidevergiftiging.”
De genoemde deskundigen [patholoog] en [apotheker] hebben bij brief van 28 april 2016 gereageerd op de rapporten van [toxicoloog] en [specialist] . Zij hebben aangegeven dat zij het geheel eens zijn met de rapportage van [toxicoloog] en zij onderschrijven zijn conclusie dat mevrouw [slachtoffer] hoogstwaarschijnlijk is overleden aan de gevolgen van een vergiftiging met azide. In deze brief hebben [patholoog] en [apotheker] ook aangegeven dat zij de conclusie van [specialist] dat er sprake is van een niet-natuurlijk overlijden door een chronische azidevergifting onderschrijven.
Tussenconclusie
Het hof stelt op grond van de bovengenoemde rapporten vast dat mevrouw [slachtoffer] op 13 mei 2012 is overleden aan de gevolgen van een chronische vergiftiging met natriumazide.

Hoe is de natriumazide in het lichaam van mevrouw [slachtoffer] terecht gekomen?

Notitieboek en e-mail
Mevrouw [slachtoffer] heeft vanaf eind oktober 2011 tot en met 9 april 2012 in een notitieboek bijgehouden welke klachten zij had en op welke momenten die zich voordeden. In dit notitieboek staat dat haar klachten zich alleen voordeden wanneer zij alleen thuis was en altijd tijdens het eten. Ook heeft mevrouw [slachtoffer] in dit notitieboek vermeld dat het eten een metaalsmaak had en prikte op haar tong. Andere door haar beschreven klachten en verschijnselen waren: wazig zien, zweten, verslapte (hand)spieren, trillende handen, benauwdheid, draaierig, koud, misselijk, moe, hoofdpijn. [3]
Mevrouw [slachtoffer] heeft in een e-mailbericht van 4 mei 2012 aan familie en vrienden bericht dat zij op 13 maart (het hof begrijpt: 2012) is opgenomen in Revalidatie en Medisch Centrum Groot Klimmendaal in Arnhem. Zij heeft geschreven dat de klachten eind oktober (het hof begrijpt: 2011) waren begonnen met draaiduizelingen ten gevolge van lage bloeddruk en dat zij in korte tijd er van alles bij kreeg: gevoelloosheid in handen, voeten en benen, afname van kracht tot verlamming aan toe. Uiteindelijk kon zij bijna niet meer lopen en had ze veel last van zenuwpijn, aldus mevrouw [slachtoffer] . [4]
Huisarts, neuroloog en RMC Groot Klimmendaal
Volgens de huisarts, [huisarts] , kreeg mevrouw [slachtoffer] in oktober 2011 last van duizeligheid en vanaf 2012 last van polyneuropathie aan handen en onderste extremiteiten. [5]
Neuroloog [neuroloog] heeft aangegeven dat mevrouw [slachtoffer] van 9 februari tot en met 13 maart 2012 was opgenomen in het Ziekenhuis Gelderse Vallei vanwege gevoelsstoornissen (krachtverlies) in de voeten. [6]
Op 13 maart 2012 werd mevrouw [slachtoffer] opgenomen in het RMC Groot Klimmendaal te Arnhem. Volgens [revalidatiearts] , revalidatiearts, die daar werkzaam was, waren de belangrijkste klachten van mevrouw [slachtoffer] bij de opname: neuropatische pijn in handen en benen, sensibiliteitsuitval, een verminderde belastbaarheid, problemen met balans, lopen en fijnmotorische vaardigheden, parese van armen en benen. In april 2012 ontstonden er duizeligheidsklachen met misselijkheid die in aanvallen leken te komen en spontaan weer herstelden.
[revalidatiearts] heeft aangegeven dat mevrouw [slachtoffer] in de weekenden met verlof naar huis ging. Meestal was haar echtgenoot dan thuis. Op (onder meer) de volgende momenten had mevrouw [slachtoffer] verlof:
- 8 april vanaf het middaguur tot en met 10 april na het huisbezoek;
- 13 tot en met 15 april;
- 21 april rond 16.00 uur tot en met 22 april in de avond;
- 27 april na het diner tot en met 30 april in de middag;
- nadien elk weekend twee nachten naar huis, van vrijdagmiddag 16.00 uur tot zondagavond 21.00 uur.
De aanvallen van duizeligheid traden (onder meer) op de volgende momenten op:
- dinsdag 10 april ’s avonds;
- maandag 16 april overdag;
- weekend 21/22 april;
- maandag 30 april;
- maandag 7 mei ’s ochtends. [7]
Het hof stelt vast dat de klachten zich telkens voordeden (kort) nadat mevrouw [slachtoffer] thuis was geweest.
Beerenburg en knäckebröd
De zuster van mevrouw [slachtoffer] , mevrouw [zus van slachtoffer] heeft verklaard dat zij vaak met haar zus een glas Beerenburg dronk. [zus van slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 6 januari 2012 op bezoek was bij mevrouw [slachtoffer] en dat mevrouw [slachtoffer] toen een borrelglas Beerenburg voor haar had ingeschonken vanuit een reeds aangebroken fles. Volgens [zus van slachtoffer] had zij een nipje genomen waarna zij zich ontzettend duizelig voelde, heel koud werd en begon te trillen en veel pijn had. Ze kon niet zelfstandig opstaan. [zus van slachtoffer] heeft verder verklaard dat mevrouw [slachtoffer] toen zei dat het leek alsof ze zichzelf zag omdat zij dit ook altijd had. [8]
De dochter van [zus van slachtoffer] , mevrouw [nicht van slachtoffer] , was op dat moment aanwezig en zij heeft bevestigd dat haar moeder na het drinken van een klein slokje Beerenburg meteen niet goed werd. [9]
De fles Beerenburg is op 15 mei 2012 door de politie in beslag genomen en op 21 mei 2012 door de politie aan het NFI overgedragen. Het NFI heeft de inhoud van de fles onderzocht en de vloeistof die in de fles zat, bleek natriumazide te bevatten. [10]
De huishoudelijke hulp van mevrouw [slachtoffer] , mevrouw [huishoudelijke hulp] , heeft verklaard dat zij op 15 maart 2012 in de woning van verdachte en mevrouw [slachtoffer] een knäckebröd had gegeten dat zij daar in een bewaardoosje in de keukenla had gevonden. Zij proefde dadelijk dat het anders smaakte dan normaal. Zij begon zich tijdens het eten duizelig te voelen, zij begon heel erg te zweten, haar hart begon hevig te bonzen en ze had bijna geen gevoel meer vanaf haar ellebogen naar haar handen en vanaf haar knieën naar haar voeten. Zij is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en heeft daar een nacht ter observatie doorgebracht. [11]
Deze verklaring wordt gedeeltelijk ondersteund door de verklaring van de buurvrouw van mevrouw [slachtoffer] , mevrouw [buurvrouw] , die heeft verklaard dat zij op een donderdagochtend 112 had gebeld nadat de hulp van mevrouw [slachtoffer] op haar voordeur had gebonsd, vervolgens ineen zeeg, dreigde flauw te vallen en zei dat ze niets meer kon zien. De bloeddruk van mevrouw [buurvrouw] bleek extreem laag. [12]
Mevrouw [getuige]
Bij de eerste doorzoeking in de woning van mevrouw [slachtoffer] en verdachte in Wageningen werd een vliegticket voor 25 mei 2012 op naam van verdachte aangetroffen met als adres [adres] te [plaats] . De bewoonster van de woning met dit adres bleek mevrouw [getuige] te zijn. In de woning werden door de politie tassen aangetroffen met daarin informatiestukken over natriumazide. In die stukken staat onder meer dat natriumazide “zeer giftig bij inname mond” is en dat “kleine hoeveelheden fataal (kunnen) zijn in korte tijd”. [13]
Mevrouw [getuige] is door de politie, de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris als getuige gehoord. Zij is ook als verdachte gehoord. Zij heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
In de ten laste gelegde periode werkte zij als analist in het Universitair Medisch Centrum St Radboud. Zij kende verdachte al jaren en had in de loop der jaren regelmatig contact met hem gehad. Verdachte had een sleutel van haar woning en bewaarde daar spullen van zichzelf. De aangetroffen stukken over natriumazide hadden betrekking op informatie die zij naar aanleiding van een verzoek van verdachte op internet had gevonden. Verdachte had haar verteld dat hij op zijn bedrijf in Marokko last had van ongedierte en muizen en hij vroeg haar om een vloeibaar middel waarmee de muizen snel gedood konden worden. [getuige] heeft in het najaar van 2011 azide uit het ziekenhuis meegenomen en aan verdachte gegeven. Na die keer vertelde verdachte haar dat het niet goed had gewerkt en dat hij iets sterkers moest hebben. Vervolgens heeft [getuige] in mei 2012 nogmaals azide uit het ziekenhuis meegenomen en dit op 11 mei 2012 aan verdachte gegeven. [14] Zij heeft op verzoek van verdachte een sterkere hoeveelheid gegeven omdat naar zijn zeggen het eerder gegeven spul niet goed had gewerkt.
Motief
Verdachte heeft mevrouw [slachtoffer] in augustus 2006 in haar boekwinkel leren kennen. Vrij kort daarna is hij bij haar gaan wonen en op 24 oktober 2008 zijn zij in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Verdachte drong er op aan dat dit huwelijk in gemeenschap van goederen zou zijn. [15] Mevrouw [slachtoffer] heeft bij testament van 29 april 2008 aan verdachte haar woonhuis, haar aandelen in de besloten vennootschap “ [naam BV] ” en het bedrijfspand gelegateerd. Bij testament van 29 april 2009 heeft zij verdachte benoemd tot haar enige en algehele erfgenaam, met legaten aan haar broer, zus en de kinderen van haar ex-partner. Bij testament van 9 april 2010 heeft mevrouw [slachtoffer] verdachte benoemd tot haar enige en algehele erfgenaam. [16] Verdachte had dus een financieel belang bij het overlijden van mevrouw [slachtoffer] . Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen anderen naar voren gekomen die belang bij haar dood hadden.

Conclusie

Onder het kopje “doodsoorzaak” is reeds vastgesteld dat mevrouw [slachtoffer] op 13 mei 2012 is overleden aan de gevolgen van een chronische vergiftiging met natriumazide.
Op grond van het voorgaande stelt het hof voorts het volgende vast:
  • verdachte kreeg in oktober 2011 en op 11 mei 2012 de beschikking over een hoeveelheid natriumazide, een gif dat maar zeer beperkt verkrijgbaar is;
  • nadat verdachte in oktober 2011 de beschikking kreeg over de natriumazide werd mevrouw [slachtoffer] ziek;
  • op 11 mei 2012 kreeg verdachte de beschikking over een tweede hoeveelheid natriumazide, kort daarna verslechterde de gezondheidstoestand van mevrouw [slachtoffer] sterk en op 13 mei 2012 is zij overleden;
  • verdachte was als geen ander in de gelegenheid om mevrouw [slachtoffer] de natriumazide toe te dienen.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat het verdachte is geweest die opzettelijk mevrouw [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door op tijdstippen in de periode van oktober 2011 tot en met 13 mei 2012 natriumazide aan voeding en/of drank toe te voegen, waarvan verdachte wist dat mevrouw [slachtoffer] deze tot zich zou nemen.
Met betrekking tot de ‘voorbedachte raad’ overweegt het hof dat op grond van het bovenstaande vast is komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op de door hem te nemen besluiten - te weten: om natriumazide aan de voeding en/of de drank toe te voegen - en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijk gemoedsopwelling, zodat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van contra-indicaties dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld, is niet gebleken. Het hof zal derhalve de primair ten laste gelegde moord bewezen verklaren.
Het hof overweegt ten slotte nog dat de stelling van verdachte dat er sprake is van een complot en dat de familie van mevrouw [slachtoffer] en/of het openbaar ministerie getuigen en deskundigen zou hebben beïnvloed om onjuist en belastend over hem te verklaren of te rapporteren, op geen enkele wijze aannemelijk is geworden. Verdachtes stelling dat mevrouw [getuige] zo belastend over hem heeft verklaard omdat zij bang is voor de politie acht het hof evenmin aannemelijk.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van oktober 2011 tot en met 13 mei 2012,
althans op 13 mei 2012 te Wageningen en/of te Arnhem, althansin Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte (telkens) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg,
althans (telkens) na een (kort) tevoren genomen besluit,op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van oktober 2011 t/m 13 mei 2012
. [slachtoffer](telkens)
(middels voeding en/of drank)de giftige stof
(fen)(natrium)azide
heeft toegediend, althans aan (natrium)azide heeft blootgesteld, althans (natrium)azideheeft toegevoegd aan voeding en/of drank waarvan hij, verdachte, wist dat [slachtoffer] deze voeding en/of drank tot zich zou nemen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Is de redelijke termijn overschreden?

Het hof heeft ambtshalve beoordeeld of de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden.
Verdachte is aangehouden en op 14 mei 2012 in verzekering gesteld. Op deze datum nam de redelijke termijn een aanvang. De rechtbank heeft verdachte in eerste aanleg veroordeeld bij vonnis van 24 april 2013. Het hof doet in hoger beroep uitspraak op 2 november 2016, ruim drieëneenhalf jaar na het vonnis in eerste aanleg.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte zich in verband met het bewezenverklaarde feit in voorlopige hechtenis bevindt, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman/raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof constateert dat in hoger beroep de behandeling van de zaak niet binnen de termijn van 16 maanden is afgerond met een eindarrest. Het hof heeft met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep het volgende in aanmerking genomen:
- het hoger beroep is door de verdachte ingesteld op 24 april 2013;
- het dossier is bij het hof binnengekomen op 25 juni 2013;
- een tussenarrest van het hof van 30 oktober 2013, waarbij is besloten getuige [getuige] te horen en om het summier onderbouwde verzoek om contra-expertise af te wijzen;
- een tussenarrest van het hof 27 mei 2014, waarin het gemotiveerde verzoek van de verdediging tot een contra-expertise naar de doodsoorzaak van mevrouw [slachtoffer] is toegewezen;
- met dit onderzoek is tijd gemoeid (met onder andere het verkrijgen van medische stukken en het door het hof gevraagde onderzoek naar contaminatie in het Radboud ziekenhuis);
- de onderzoeksvragen aan de beide deskundigen door mr. Schyns, raadsvrouw van verdachte, zijn eerst per mail van 17 september 2014 aan het hof toegezonden;
- op 5 februari 2015 is een regie-bijeenkomst geweest bij de raadsheer-commissaris teneinde met de verdediging, het openbaar ministerie en deskundigen overeenstemming te bereiken over de onderzoeksvragen;
- vanaf juni 2015 is verdachte op zoek geweest naar een nieuwe advocaat. Er zijn vier advocaten door hem benaderd, maar uiteindelijk heeft verdachte naar zijn zeggen geen advocaat gevonden die hem kan bijstaan;
- de rapportages van de contra-expertise van de deskundigen [toxicoloog] en [specialist] zijn gereedgekomen in december 2015;
- de deskundigen drs. [apotheker] en drs. [patholoog] hebben op 28 april 2016 op de nadere rapportages gereageerd;
- de getuige [getuige] is gehoord op 9 juni 2016;
-op 19 september 2016 is aanvullende rapportage ingekomen van de psychiater en de psycholoog van het PBC.
Op de pro formazitting van 22 juni 2015 en op andere pro formazittingen nadien heeft het hof bij verdachte benadrukt dat hij recht heeft door een advocaat te worden bijgestaan en dat hij een nieuwe advocaat moet zoeken, ook met het oog op de voortgang van de uitgezette onderzoeken. Verdachte heeft echter aangegeven dat de advocaten die hij tot nu toe heeft gehad niets voor hem doen. Hij wil eerst in vrijheid worden gesteld en dan wil hij pas een advocaat zoeken.
Door de raadsheer-commissaris is op 8 december 2015 aan verdachte een raadsman toegevoegd, mr. J. Schouten. Verdachte heeft echter aangegeven dat hij geen gebruik wil maken van deze raadsman. De raadsman heeft aangegeven dat hij zich gebonden acht aan de toevoeging en hij niet kan desisteren zolang de verdachte geen andere raadsman aanwijst. Verdachte is tot op de zitting van het hof van 19 oktober 2016, ondanks herhaaldelijk aandringen van het hof, gebleven bij zijn standpunt dat hij pas een raadsman zoekt als hij op vrije voeten wordt gesteld.
Het hof is van oordeel dat hetgeen hiervoor is overwogen over de onderzoeken en de gang van zaken in hoger beroep zodanige bijzondere omstandigheden opleveren, dat daardoor de duur van de behandeling in hoger beroep wordt verklaard.
De redelijke termijn is echter in zijn totaliteit noch in de fase van hoger beroep overschreden.

Oplegging van straf en/of maatregel

In eerste aanleg heeft de rechtbank verdachte overeenkomstig de eis van de officier van justitie veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren met aftrek van voorarrest.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van achttien jaren met aftrek van voorarrest.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de verdachte zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij zijn straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft op enig moment en in ieder geval in het najaar van 2011, het plan opgevat om zijn echtgenote, mevrouw [slachtoffer] , van het leven te beroven. Hij heeft een vriendin onder valse voorwendselen (hij zou een muizenplaag in Marokko willen bestrijden) zo ver gekregen dat zij het gif natriumazide van haar werk meenam voor verdachte. Met dit gif heeft verdachte eten en/of drank in zijn huis bewerkt, waarvan hij wist dat zijn echtgenote dit/deze zou nuttigen. Hierdoor is mevrouw [slachtoffer] ernstig ziek geworden. Vervolgens is hij nogmaals via dezelfde vriendin aan een hoeveelheid natriumazide gekomen. Ook met dat gif heeft hij eten en/of drinken van mevrouw [slachtoffer] bewerkt. Als gevolg van deze vergiftiging is mevrouw [slachtoffer] op 13 mei 2012 overleden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gruwelijke moord op zijn echtgenote. Aan het overlijden van het slachtoffer is een ware lijdensweg voorafgegaan.
Uit de aantekeningen van mevrouw [slachtoffer] in haar notitieboekje en haar e-mailbericht van 4 mei 2012 aan familie en vrienden blijkt hoezeer zij heeft geleden onder haar “ziekte”. Zij heeft maandenlang pijn geleden en in onzekerheid verkeerd over haar herstel.
Moord behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. Een straf van zeer lange duur is hier eens te meer op zijn plaats omdat het slachtoffer erg heeft geleden in de maanden dat zij vergiftigd werd. Van dit lijden is verdachte getuige geweest maar dit heeft hem niet weerhouden op de door hem ingeslagen weg voort te gaan.
Uit onder meer de slachtofferverklaringen van de zuster en de broer van mevrouw [slachtoffer] blijkt dat door de moord de naaste familie onnoemelijk veel en onherstelbaar leed is toegebracht. Ook de vrienden van mevrouw [slachtoffer] is veel leed toegebracht. Ten slotte is ook de rechtsorde ernstig geschokt door het onderhavige feit.
In het nadeel van verdachte houdt het hof er voorts rekening mee dat verdachte op geen enkel moment berouw van zijn daad heeft getoond. Zijn houding stond uitsluitend in het teken van het vermeende onrecht dat hem door justitie en de familie van mevrouw [slachtoffer] zou zijn aangedaan.
Verdachte heeft geen rechtens relevante justitiële documentatie.
Uit de over verdachte opgemaakte rapportages blijkt dat verdachte persoonlijkheidseigenschappen heeft die kunnen worden samengevat als egoïstisch, ongevoelig en zonder wroeging gebruik maken van anderen. Er zijn sterke aanwijzingen dat verdachte een parasitaire levensstijl heeft. De psycholoog en de psychiater van het PBC zijn in 2013 tot de conclusie gekomen dat bij verdachte geen sprake is van een geestesstoornis en dat er geen uitspraak kan worden gedaan over het al dan niet aanwezig zijn van een gebrekkige ontwikkeling. In 2016 hebben beide deskundigen aanvullend gerapporteerd over verdachte en zijn zij bij hun eerder getrokken conclusies gebleven. Gelet op deze conclusies houdt het hof verdachte ten volle verantwoordelijk voor het door hem gepleegde feit.
Gelet op de ernst van het ten laste gelegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte, is het hof van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 jaren met aftrek van voorarrest, zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden is.

Beslag

Onttrekking aan het verkeer
Het ten laste gelegde is begaan met behulp van de hierna te noemen en nog niet teruggegeven voorwerpen (zie dictum). Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Teruggave
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (zie dictum).
Geldbedrag
Er is € 150.000 in beslag genomen. In het dossier bevindt zich een schriftelijke beslissing van de officier van justitie van 9 april 2015, inhoudende dat dit geld aan verdachte wordt teruggegeven. Het hof behoeft derhalve met betrekking tot dit geld geen beslissing meer te nemen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36c, 36d en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals het gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- rattengif (p. 113)
- documenten met betrekking tot natriumazide (bla. 735 en 736 dossier);
- diverse bescheiden met betrekking tot natriumazide, RATAK en dierplagen (blz. 746 tot en met 757 en bladzijde 760 dossier);
- fles Beerenburg
- diverse dranken en etenswaren (pagina 113 e.v., 198 en 254 e.v.).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- plastic boodschappentassen met daarin (voornamelijk) administratie (pagina 715 e.v.) voorzover hiervoor niet onttrokken aan het verkeer;
- een koffer, kleur oranje (pagina 768);
- diverse goederen (pagina 113 e.v., 198 en 254 e.v.), behoudens de aan het verkeer onttrokken dranken en etenswaren.
Aldus gewezen door
mr. M. Barels, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. H.H.M. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok, griffier,
en op 2 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 2 november 2016.
Tegenwoordig:
mr. M. Barels, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. H.H.M. van Dijk, raadsheren,
B.J. Berendsen, griffier,
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter deelt mede dat de verdachte binnen veertien dagen beroep in cassatie kan instellen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.