ECLI:NL:GHARL:2016:8768

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
200.163.686/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vraag wie partij is bij overeenkomst en de maatstaf voor schijn van volmachtverlening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van Noordpool Airconditioning B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De kern van het geschil betreft de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen Noordpool en de geïntimeerde, die in eerste aanleg als gedaagde fungeerde. Noordpool vorderde dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de geïntimeerde zou veroordelen tot betaling van € 8.200,- voor de levering en installatie van airconditioningsystemen. De kantonrechter had in eerdere vonnissen geoordeeld dat Noordpool niet had bewezen dat er een overeenkomst was gesloten.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de feiten die door de kantonrechter waren vastgesteld. Noordpool stelde dat er op 4 oktober 2012 een overeenkomst tot stand was gekomen, maar het hof oordeelde dat de correspondentie en de ondertekende documenten niet als bevestiging van een overeenkomst konden worden gezien. De brief van 4 oktober 2012 werd door AAGS Bouw ondertekend, maar het hof concludeerde dat AAGS niet bevoegd was om namens de geïntimeerde te handelen. Het hof oordeelde dat Noordpool onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om aan te nemen dat AAGS de geïntimeerde vertegenwoordigde.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen tussen Noordpool en de geïntimeerde, en bekrachtigde het de eerdere vonnissen van de kantonrechter. Noordpool werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te scheppen over hun contractuele relaties en de bevoegdheid van vertegenwoordigers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.163.686/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2110642 MC EXPL 13-6210)
arrest van 1 november 2016
in de zaak van
Noordpool Airconditioning B.V.,
gevestigd te Zeewolde,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Noordpool,
advocaat: mr. D.S. Muller, kantoorhoudend te Harderwijk,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R. Kuizenga, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 2 april 2014 en 24 september 2014 die de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft gewezen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 december 2014,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Noordpool vordert in hoger beroep
“dat het het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden moge behagen om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te vernietigen het vonnis dat door de rechtbank Midden-Nederland op 4 april 2014het hof neemt aan dat hier sprake is van een verschrijving en dat bedoeld wordt 2 april 2014]
onder zaaknummer 2110642 MC EXPL 13-6210 en het vonnis dat door de rechtbank Midden-Nederland op 24 september 2014 onder zaaknummer 2110642 MC EXPL 13-6210, tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde zijn gewezen, voor zover de vorderingen van appellante zijn afgewezen en deze vorderingen alsnog volledig toe te wijzen;
2. geïntimeerde te gelasten de door appellanten betaalde proceskostenvergoeding ad
€ 750,00 terug te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2014, zijnde de dag waarop deze proceskosten door appellante aan geïntimeerde zijn voldaan;
3. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties”.

3.De vaststaande feiten

3.1
Tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter, zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het vonnis van 2 april 2014 zijn geen grieven gericht, zodat het hof daarvan uit zal gaan. Het volgende staat vast.
3.2
[geïntimeerde] heeft op 11 juni 2012 een offerte aangevraagd via airco-offertes.nl voor de
levering van airconditioningsystemen. In reactie op deze aanvraag heeft Noordpool
op 13 juni 2012 een offerte gestuurd aan [geïntimeerde] voor de levering en installatie van 7 airconditioningsystemen. [geïntimeerde] heeft bij e-mail d.d. 23 juni 2012 gereageerd op de offerte met de mededeling dat hij de beslissing om airconditioning aan te leggen voor zich uit schoof.
3.3
Op 8 oktober 2012 heeft Noordpool een e-mail gestuurd naar [geïntimeerde] op zijn emailadres [e-mailadres] . De e-mail vermeldde als onderwerp
"Opdrachtbevestiging"en had de navolgende inhoud:
“Geachte heer [geïntimeerde] ,
Bijgaand ontvangt u zoals beloofd de opdrachtbevestiging van de door ons i.s.m. AAGS
Bouw bv te plaatsen airconditioninginstallaties. U ontvangt deze tevens per post. Mocht u
vragen hebben over deze opdracht en de uitvoering daarvan, dan staan wij u graag te
woord.
(…)”
De email was tevens cc gestuurd aan [e-mailadres] .
3.4
Bij het e-mailbericht van 8 oktober 2012 was een brief gevoegd, gedateerd 4 oktober 2012, gericht aan de heer [geïntimeerde] met als onderwerp
"Opdrachtbevestiging airconditioning t.b.v. uw woning"(verder ook te noemen "de brief d.d. 4 oktober 2012"). In deze brief staat onder meer vermeld:
“Geachte heer [geïntimeerde] ,
Wij refereren aan ons gesprek d.d. 4 oktober jl. en hebben het genoegen u de navolgende
aanbieding bij deze schriftelijk te bevestigen. Uitvoering zal plaatsvinden in samenwerking
met AAGS Bouw bv zoals besproken.
(…)
Deze offerte omvat
 Levering 4 stuks Fuji Electric RSW7Leca
 Levering 3 stuks Fuji Electric RSW12Leca
 Benodigde koelleidingen
 Benodigde montagematerialen
 Afwerking met luxe INOAC siergoten
 7 stuks condenswater afvoerpomp
 Complete montage
Totaalprijs voor levering en complete montage van bovengenoemde 7 installaties bedraagt:
Inclusief BTW € 8200,-(…)"
Na vermelding van onder meer de algemene levering- en betalingscondities eindigt de brief met:
"In vertrouwen u hiermee een passende aanbieding gemaakt te hebben zien wij uw reactie
met belangstelling tegemoet.
Met vriendelijke groet.
Noordpool Airconditioning B V Voor akkoord:
Dhr [X] Dhr [geïntimeerde] .”
3.5
De brief d.d. 4 oktober 2012 is tevens per gewone post aan [geïntimeerde] gestuurd. Een
exemplaar van de brief is voor akkoord ondertekend door AAGS Bouw.
3.6
Op 9 oktober 2012 is Noordpool Airconditioning aangevangen met de installatiewerkzaamheden van de airconditioningsystemen in de woning van [geïntimeerde] . Op 16 november 2012 zijn deze systemen opgeleverd.
3.7
Noordpool heeft op 6 november 2012 een factuur ter zake de levering en installatie van de airconditioningsystemen opgemaakt en op naam gesteld van [geïntimeerde] . De factuur met factuurnummer [factuurnr.] voor een bedrag van € 8.200,-- is op 6 november 2012 per email en post toegestuurd aan [geïntimeerde] .
3.8
Noordpool heeft op 6 november 2012 ook een factuur ter zake de levering en installatie van de airconditioningsystemen opgemaakt en op naam gesteld van AAGS Bouw. De factuur met factuurnummer [factuurnr.] voor een bedrag van € 8.200,-- is op 6 november 2012 aan AAGS gestuurd.
3.9
[geïntimeerde] heeft op 16 november 2012 een werkbon voor akkoord ondertekend.
3.1
Op 10 december 2012 stuurde Noordpool een eerste aanmaning ter zake van factuurnummer [factuurnr.] aan AAGS. Noordpool heeft de vordering op AAGS uit handen gegeven aan incassobureau Credifin Nederland B.V., dat op 10 en 14 januari 2013 incassobrieven heeft verstuurd aan AAGS.
3.11
Op 17 januari 2013 heeft Noordpool een eerste aanmaning verstuurd aan [geïntimeerde] ter zake van factuurnummer [factuurnr.] . In de aanhef van deze aanmaningsbrief staat:
“Geachte heer [geïntimeerde] ,
In onze administratie staan de hieronder vermelde facturen nog open. Zoals met u besproken hebben wij getracht dit bedrag voor u te incasseren bij AAGS. Incassobureau Credifin heeft ons in deze negatief bericht. Dit betekent dat wij dit bedrag nu bij u als opdrachtgever zullen moeten incasseren.(…)”

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Noordpool heeft in eerste aanleg kort gezegd gevorderd dat de kantonrechter (1) voor recht zal verklaren dat tussen partijen op 4 oktober 2012 een overeenkomst tot stand is gekomen en (2) [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan haar van € 8.200,- aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
4.2
Aan haar vordering heeft Noordpool ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] met Noordpool op 4 oktober 2012 mondeling een overeenkomst heeft gesloten voor de levering en installatie van airconditioningsystemen in de woning van [geïntimeerde] , dat zij de systemen heeft geleverd en geïnstalleerd en dat deze door [geïntimeerde] onbetaald zijn gelaten.
4.3
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 2 april 2014 geoordeeld dat uit de door Noordpool aangevoerde feiten en omstandigheden, ook in onderling verband en samenhang beschouwd, niet volgt dat een overeenkomst tussen partijen is gesloten en heeft Noordpool belast met het bewijs van haar stelling dat tussen partijen op 4 oktober 2012 een overeenkomst tot stand is gekomen. Bij eindvonnis van 24 september 2014 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Noordpool niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd en heeft de vorderingen van Noordpool afgewezen.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Noordpool komt met één grief op tegen het tussenvonnis en het eindvonnis van de kantonrechter.
De griefis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. Met deze grief legt Noordpool het geschil in volle omvang aan het voor hof.
5.2
Kern van het geschil is de vraag of tussen Noordpool en [geïntimeerde] een overeenkomst tot stand is gekomen op basis waarvan [geïntimeerde] gehouden is € 8.200,- aan Noordpool te voldoen.
5.3
Noordpool stelt dat zij met [geïntimeerde] heeft gecontracteerd en voert hiertoe het volgende aan. Alle correspondentie is gericht aan [geïntimeerde] en AAGS is op geen enkele wijze bij het offertetraject betrokken geweest. Noordpool en [geïntimeerde] hebben op 4 oktober 2012 een bespreking gehad, waarbij AAGS in de persoon van mevrouw [Y] , aanwezig was. Noordpool en [geïntimeerde] hebben tijdens deze bespreking overeenstemming bereikt, hetgeen blijkt uit de aan [geïntimeerde] gezonden opdrachtbevestiging d.d. 4 oktober 2012 bij e-mail d.d. 8 oktober 2012, waarvan de bewoording ook anders is dan de in juni 2012 gevoerde correspondentie waarin duidelijk het woord offerte staat. De opdrachtbevestiging is ondertekend door AAGS, maar zij heeft dit namens [geïntimeerde] gedaan. De bevoegdheid van AAGS om namens [geïntimeerde] de overeenkomst te tekenen, vloeit voort uit de tussen AAGS en [geïntimeerde] gesloten regie- en directieovereenkomst.
5.4
Het hof stelt bij de beantwoording van de hiervoor geformuleerde vraag voorop dat het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] bij het sluiten van de overeenkomst met Noordpool als contractspartij is opgetreden, afhangt van hetgeen [geïntimeerde] en Noordpool daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden (artikelen 3:33 en 35 BW; vergelijk HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877). Uit de hoofdregel van artikel 150 Rv volgt dat in beginsel op Noordpool de last rust om concrete feiten en omstandigheden te stellen – en, in geval van gemotiveerde betwisting te bewijzen – waaruit blijkt dat Noordpool ervan uit mocht gaan dat [geïntimeerde] haar contractuele wederpartij was.
5.5
Anders dan Noordpool stelt, kunnen de brief d.d. 4 oktober 2012 (rov. 3.4.) en de begeleidende e-mail d.d. 8 oktober 2012 (rov. 3.3) niet – ook niet in onderlinge samenhang beschouwd – worden gezien als een bevestiging van een op 4 oktober 2012 gesloten overeenkomst. Weliswaar staat in de aanhef van de brief d.d. 4 oktober 2012
“betreft: opdrachtbevestiging airconditioning t.b.v. uw woning”, maar daar staat tegenover dat in de tekst van de brief wordt vermeld
“de navolgende aanbieding bij deze schriftelijk te bevestigen”,
"Deze offerte omvat"en de afsluitende woorden
“een passende aanbieding gemaakt”. Bovendien moest het stuk voor akkoord worden ondertekend. Het hof is van oordeel dat uit de inhoud van de brief d.d. 4 oktober 2012 volgt dat er sprake is van een offerte. Het feit dat de in oktober 2012 gebruikte bewoordingen afwijken van de in juni 2012 gebruikte bewoordingen, maakt het vorenstaande niet anders. Niet elke onderhandeling verloopt immers gelijk en de concrete situatie kan aanleiding geven voor het gebruik van andere bewoordingen en tekstuele aanpassingen.
5.6
De brief d.d. 4 oktober 2012 is ondertekend door AAGS, zodat de vraag voorligt of AAGS de overeenkomst op eigen naam heeft gesloten of namens [geïntimeerde] , zoals Noordpool stelt.
5.7
Noordpool heeft aangevoerd dat sprake was van een regie- en directieovereenkomst waaruit voortvloeide dat AAGS bevoegd was om namens [geïntimeerde] te ondertekenen. Dit baseert Noordpool op de uitlating van [geïntimeerde] in de conclusie van antwoord (pagina 12 memorie van grieven). Gelet op de uitdrukkelijke betwisting van [geïntimeerde] dat AAGS bevoegd was hem te vertegenwoordiger en dat sprake was van een regie- en directieovereenkomst alsmede het feit dat [geïntimeerde] slechts heeft gesteld dat met AAGS is overeengekomen dat zij de gehele verbouwing van de woning op zich zou nemen en de supervisie had over de verbouwing, heeft Noordpool op dit punt onvoldoende gesteld om tot bewijslevering – zoals aangeboden – te worden toegelaten. Het hof neemt derhalve aan dat AAGS niet bevoegd was [geïntimeerde] te vertegenwoordigen, zodat het hof toekomt aan de vraag of Noordpool ervan uit mocht gaan dat AAGS bevoegd was [geïntimeerde] te vertegenwoordiger, zoals door Noordpool aangevoerd.
5.8
Bij de vraag of Noordpool ervan uit mocht gaan dat AAGS bevoegd was [geïntimeerde] te vertegenwoordigen, komt het er in de gegeven omstandigheden op aan of Noordpool op grond van verklaringen en gedragingen van [geïntimeerde] heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat AAGS bevoegd was om [geïntimeerde] te binden. Voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde kan ook plaats zijn ingeval Noordpool gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan AAGS op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [geïntimeerde] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.
5.9
Noordpool heeft in dit kader aangevoerd dat uit de mededeling van [geïntimeerde] in de
e-mail d.d. 23 juni 2012 dat hij mogelijk op de zaak terugkomt in combinatie met het feit dat hij in oktober 2012 inderdaad weer contact heeft opgenomen met Noordpool en dat de brief d.d. 4 oktober 2012 met begeleidende e-mail d.d. 8 oktober 2012 naar [geïntimeerde] is gestuurd, kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] de onderhandelingen weer heeft opgestart en rechtsreeks met Noordpool wilde contracteren. Het hof begrijpt deze stelling aldus dat Noordpool op grond hiervan ervan uit mocht gaan dat zij met [geïntimeerde] zou contracteren en dat AAGS namens [geïntimeerde] handelde. Het hof volgt Noordpool daarin niet: nog daargelaten dat niet duidelijk is wie in tweede instantie contact heeft opgenomen met Noordpool, is het feit dat de eerste contacten met die partij via [geïntimeerde] liepen, zonder bijkomende omstandigheden – die niet zijn gesteld – onvoldoende om ervan uit te gaan dat AAGS [geïntimeerde] vertegenwoordigde.
5.1
Nu door Noordpool voor het overige geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan zij mocht aannemen dat AAGS bevoegd was [geïntimeerde] te vertegenwoordigen, dient de stelling te worden verworpen dat AAGS de overeenkomst namens [geïntimeerde] heeft ondertekend.
5.11
Gelet op het vorenstaande kan op grond van de door Noordpool aangevoerde feiten en omstandigheden niet worden aangenomen dat op 4 oktober 2012 tussen Noordpool en [geïntimeerde] een overeenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter heeft Noordpool dan ook terecht belast met het bewijs van haar stelling dat er op 4 oktober 2012 een overeenkomst tussen [geïntimeerde] en Noordpool is gesloten. De in dit kader voor de kantonrechter afgelegde getuigenverklaringen kunnen, zoals de kantonrechter terecht heeft geoordeeld, niet leiden tot het oordeel dat op 4 oktober 2012 een overeenkomst tot stand is gekomen: de getuigenverklaring van [X] is niet in lijn met de expliciete stellingen van Noorpool in eerste aanleg en in appel. Waar [X] verklaart dat hij op 3 oktober 2012 met [geïntimeerde] heeft gesproken en in principe overeenstemming met hem heeft bereikt en op 4 oktober 2012 met de aannemer (AAGS) heeft gesproken, waarna hij [geïntimeerde] heeft gebeld met de mededeling dat het oké was, stelt Noordpool in de memorie van grieven (onder nummer 5) dat op 4 oktober 2012 een gesprek tussen [geïntimeerde] en Noordpool in aanwezigheid van mevrouw [Y] van AAGS heeft plaatsgevonden. Kortom, met betrekking tot de gang van zaken op of rond 4 oktober 2012 worden wisselende stellingen ingenomen. Daarbij is de verklaring van [X] – zoals de kantonrechter ook terecht constateert – een partijgetuige verklaring in de zin van artikel 164 lid 2 Rv. Dit betekent dat de verklaring geen bewijs in het voordeel van Noordpool kan opleveren anders dan ter aanvulling van onvolledig bewijs. Dit brengt met zich dat aanvullende bewijzen voorhanden moeten zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuige verklaring van [X] voldoende geloofwaardig maakt. Dergelijke aanvullende bewijzen ontbreken in ieder geval waar het de overige getuigenverklaringen betreft, nu geen van deze getuigen aanwezig zijn geweest bij de gesprekken op 3 of 4 oktober 2012.
5.12
Daarbij volgt uit de verdere gang van zaken dat Noordpool AAGS als contractspartij zag. Dat de factuur naar [geïntimeerde] werd gestuurd, doet daar niet aan af, nu dezelfde dag ook een factuur naar AAGS werd gestuurd. Weliswaar stelt Noordpool dat dit op verzoek van [geïntimeerde] is gebeurd in verband met de betaalbaarstelling van de verzekeringspenningen, maar door [geïntimeerde] wordt betwist dat hij om verzending van de factuur heeft verzocht. In dat kader heeft [geïntimeerde] nog gesteld dat de factuur van Noordpool niets met de waterschade te maken had. Dat verzending van de factuur naar AAGS op instigatie van [geïntimeerde] zou zijn geschied, valt verder niet te rijmen met het feit dat Noordpool aanmaningen heeft verzonden naar AAGS (brieven 10 december 2012 en 20 december 2012), heeft gecorrespondeerd met AAGS (e-mails 13 en 19 december 2012) en de vordering op AAGS aan Credifin Nederland heeft overgedragen (brieven 10 januari 2013 en 14 januari 2013). Bij e-mail d.d. 27 december 2012 heeft Noordpool voorts aan [geïntimeerde] laten weten dat sprake is van wanbetaling door AAGS en dat, mocht de factuur onbetaald blijven, zij genoodzaakt is de installatie terug te vorderen. Dat de hiervoor aangehaalde gang van zaken zou samenhangen met het feit dat de aanmaningen automatisch worden vervaardigd, zoals Noordpool stelt, zou een verklaring kunnen zijn voor het aanmanen van AAGS, maar verklaart niet waarom Noordpool vervolgens aan AAGS gerichte e-mails heeft verzonden met het verzoek om betaling en de vordering op AAGS vervolgens ter incasso heeft overgedragen aan Credifin Nederland. Pas wanneer het niet lukt om de vordering bij AAGS te incasseren en blijkt dat er een faillissementsonderzoek naar AAGS loopt, wendt Noordpool zich tot [geïntimeerde] (brief d.d. 17 januari 2013). Dat Noordpool dit alles uit een soort coulance jegens [geïntimeerde] heeft gedaan, zoals zij heeft gesteld, komt het hof niet geloofwaardig voor. Gelet op het vorenstaande, waaruit volgt dat ook Noordpool AAGS als contractspartij zag, is het hof van oordeel dat de stelling van Noordpool dat [geïntimeerde] heeft verzocht om een factuur naar AAGS te sturen, ook indien bewezen, niet kan leiden tot de conclusie dat een overeenkomst tussen Noordpool en [geïntimeerde] tot stand is gekomen. Het hof zal het bewijsaanbod dan ook passeren.
5.13
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat geen overeenkomst tussen Noordpool en [geïntimeerde] tot stand is gekomen. De grief faalt derhalve.

6.De slotsom

De grief faalt, zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Noordpool in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 308,-
- salaris advocaat
€ 632,-(1 punt x tarief I)
Totaal € 940,-

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter te Almere van 2 april 2014 en 24 september 2014;
veroordeelt Noordpool in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 308,- voor verschotten en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. I. Tubben en mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 november 2016.