ECLI:NL:GHARL:2016:8765

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
200.188.600
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op g-grond en de rol van de vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap en haar hoofd administratie. De kantonrechter had eerder het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen, omdat er geen redelijke grond voor ontbinding was op basis van artikel 7:669 lid 3 onder g BW. De werkgever, aangeduid als [verzoekster], had aangevoerd dat er sprake was van een ernstige vertrouwensbreuk door de onjuiste liquiditeitsprognoses die door de werknemer, aangeduid als [verweerder], waren gepresenteerd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat de vertrouwensbreuk onherstelbaar was. Het hof oordeelde dat de werkgever niet had voldaan aan haar zorgplicht en dat de situatie niet had mogen escaleren tot het punt van ontbinding. De werkgever had de werknemer de kans moeten geven om zijn cijfers toe te lichten voordat zij tot de conclusie kwam dat hij onjuist informeerde. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en veroordeelde de werkgever in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en begeleiding in de arbeidsrelatie, vooral in situaties waarin vertrouwen op het spel staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.188.600
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 4577199)
beschikking van 1 november 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap
[verzoekster],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
verzoekster in het hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna:
[verzoekster],
advocaat: mr. H.C.W. Geffroy,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaatsnaam] ,
verweerder in het hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder, verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna:
[verweerder],
advocaat: mr. J.W. Koekebakker.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van
8 januari 2016 die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft gewezen en waarin het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de g-grond is afgewezen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met de stukken van de eerste aanleg, binnengekomen bij de griffie van het hof op 22 maart 2016;
- het verweerschrift van [verweerder] met producties;
- een op 7 juni 2016 alsnog van [verzoekster] ontvangen productie 21;
- de mondelinge behandeling op 10 juni 2016, waarbij namens beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd en waarvan proces-verbaal is opgemaakt;
- het op 13 juni 2016 ter griffie ingekomen wrakingsverzoek, ingediend door mr. Geffroy;
- de beschikking van de wrakingskamer van dit hof d.d. 19 september 2016 waarin het wrakingsverzoek is afgewezen.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op
3 augustus 2016 of zoveel eerder als mogelijk is. Na afwijzing van het wrakingsverzoek is de datum van uitspraak nader bepaald op 1 november 2016.
2.3
[verzoekster] verzoekt in het hoger beroep dat het hof de bestreden beschikking vernietigt en haar ontbindingsverzoek alsnog toewijst, onder toekenning aan [verweerder] van de transitievergoeding, kosten rechtens.

3.De feiten

3.1
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten is geen beroepsgrond gericht. Aangevuld met wat in hoger beroep nog is komen vast te staan, zijn de feiten als volgt.
3.2
De activiteiten van [verzoekster] bestaan uit het drijven van een bouwbedrijf en een vastgoedontwikkelingsmaatschappij. De directie van [verzoekster] bestaat uit de heren [persoon 1] en [persoon 2] .
3.3
[verweerder] is vanaf 1 juni 2005 in dienst van [verzoekster] in de functie van hoofd administratie. Zijn salaris bedraagt € 4.916,17 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. Hij geeft leiding aan twee collega’s. Uit hoofde van zijn functie is [verweerder] onder meer verantwoordelijk voor het opstellen van lange (2 jaar) en korte (4 tot 8 weken) termijnliquiditeitsprognoses.
3.4
Tijdens een beoordelingsgesprek in januari 2013 is volgens het verslag daarvan onder meer het volgende aan de orde gekomen:
Algemeen
A. Algemene indruk van de leidinggevende:
Met name de tweede helft van het jaar is als gevolg van fysieke omstandigheden* hectisch geweest. Het functioneren van [verweerder]( [verweerder] - hof)
en dan met name de scherpte heeft daar zeker onder geleden. De directie heeft begrip voor de omstandigheden, maar geeft wel aan dat stabiliteit een betrouwbaarheid van de administratie een absolute voorwaarde is. Voor [verweerder] is het van belang zaken goed voor te bereiden en geen stukken aan de directie voor te leggen die onvoldoende zijn uitgewerkt dan wel onderbouwd. De komende periode is het belangrijk dat [verweerder] zijn oude niveau terug vindt. Gelet op de ervaringen uit het verleden en de reden van de nivellering heeft de directie daar alle vertrouwen in.
*te snel aan het werk na heupoperatie en het oplopen van een bacterie. Vervolgens antibioticahuur van 3 maanden.
3.5
Het verslag van het functioneringsgesprek van 13 juni 2013 en het beoordelingsgesprek van 2 december 2013 vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
Algemeen
A. Algemene indruk van de leidinggevende:
(…)
[x] : de directie is tevreden over het functioneren van [verweerder] . Het niveau van de financiële administratie is op een acceptabel niveau. Wel geeft ze [verweerder] mee voldoende tijd te (blijven) nemen voor het produceren van met name kwartaal- en jaarcijfers. Voorkom ook dat voorlopige cijfers worden neergelegd die onvoldoende gecontroleerd zijn. Een speerpunt voor 2014 wordt het bewaken van de aansluiting tussen de financiële en projecten administratie (…).
3.6
Het verslag van het beoordelingsgesprek van 26 januari 2015 vermeldt het volgende:
Algemeen
A. Algemene indruk van de leidinggevende:
[verweerder] is een vaste waarde in de organisatie. Het afgelopen jaar is er meer rust en stabiliteit op de afdeling gekomen. Wel is het voor [verweerder] belangrijk goed te blijven plannen en tijdig te signaleren.
Voor de inzet afgelopen jaar spreken wij onze waardering uit.
3.7
In het verslag van het functioneringsgesprek van 7 september 2015 wordt vermeld dat veranderingen in de procesorganisatie nodig zijn, waarbij van [verweerder] een proactieve houding wordt verwacht en dat [verweerder] de aansluiting bij de projectadministratie in de gaten moet blijven houden.
3.8
In juni 2015 koopt [verzoekster] met eigen middelen kavels grond in de [gemeente] aan. In verband met deze aankoop wenst [verzoekster] dat [verweerder] in plaats van de gebruikelijke vierwekelijkse liquiditeitsprognose een liquiditeitsprognose per acht weken opstelt.
3.9
Op 3 september 2015 levert [verweerder] een liquiditeitsprognose aan. Omdat [verzoekster] twijfelt aan de juistheid van de prognose (deze laat een steeds negatiever beeld zien) geeft zij [verweerder] opdracht een nieuw liquiditeitsschema op te stellen. Het door [verweerder] op 10 september 2015 opgestelde overzicht laat opnieuw een negatieve trend zien. Naar aanleiding van deze cijfers stuurt [persoon 1] op 10 september 2015 een e-mail aan [verweerder] waarin hij aangeeft dat hij het [verweerder] zeer aanrekent dat de cijfers zoveel afwijken van de op 3 september 2015 geproduceerde cijfers. Op 11 september 2015 vindt er vervolgens een gesprek plaats tussen [persoon 1] en [verweerder] . Naar aanleiding van dit gesprek stuurt [verweerder] daags daarna een e-mail aan [persoon 1] , waarin hij bericht:
Gistermorgen heb je harde woorden uitgesproken waarbij de boodschap duidelijk was. Het gaat ook niet meer goedkomen en ik zal ander werk zoeken.
In reactie hierop schrijft [persoon 1] in een e-mail van eveneens 12 september 2015, voor zover van belang, het volgende:
Een aantal weken geleden heb ik je gevraagd om in plaats van de gebruikelijke 4 weken liquiditeitsbegroting een liquiditeitsbegroting op te stellen die een periode van 8 weken omvat. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de komende weken even extra belangrijk om inzicht te hebben en te houden te kunnen anticiperen. Controle over liquiditeitsontwikkeling is voor ons bedrijf essentieel en voor mij de basis voor het ondernemen en de onderneming.
Het schema wat donderdag door jou is geproduceerd week voor de zoveelste keer fors af van voorgaande schema’s. Het gaat dan om afwijkingen van tonnen binnen enkele dagen zonder aanwijsbare reden. Erger nog is dat is gebleken dat voor de tweede periode van 4 weken geen kosten en opbrengsten zijn meegenomen/ingeschat. Je hebt hier ook met mij geen overleg gehad, je hebt gewoon niets ingevuld. Dit heb je ook toegegeven. Terwijl we natuurlijk weten dat wij wel kosten krijgen en dat er ook opbrengsten zijn. Op deze manier heb ik een schema waar ik niets mee kan, wat niet klopt en waar als ik niet nu had ingegrepen nog wel eens een hele vervelende verrassing uit had kunnen komen. (…)
Ik heb uitgelegd dat het vertrouwen in jouw functioneren en erger nog de betrouwbaarheid van de geproduceerde cijfers volledig weg is. Dat stemt ons, zeker gelet op de lange periode waarin je bij ons hebt gewerkt, verdrietig. Ik ben echter wel van mening dat ik er alles aan gedaan heb om jou op het door ons gewenste niveau te krijgen.
Na afloop van ons gesprek ben jij zonder verdere tekst en uitleg vertrokken. Mij en je collega’s in onzekerheid en vertwijfeling achterlatend. Ik heb gister niets meer van je vernomen en was derhalve genoodzaakt om maatregelen te nemen. Dat betekent dat komende maandag [persoon 3] komt helpen met het opzetten van een betrouwbare liquiditeitsbegroting. Ik las in je mail van vanochtend dat je maandag weer op kantoor bent. Dat is natuurlijk prima en ik vind dat eigenlijk niet meer dan normaal. Jij kunt je werkzaamheden gewoon oppakken en daar waar nodig [persoon 3] helpen met het verstrekken van de noodzakelijke informatie. (…)
[verweerder] heeft per e-mail van 14 september 2015 inhoudelijk op vorenstaande e-mail van [persoon 1] gereageerd.
3.1
[persoon 1] nodigt [verweerder] op 15 september 2015 uit voor een gesprek om te kijken of er ruimte is voor een tussenoplossing. [verweerder] geeft daarop aan dat de tussenoplossing voor hem bestaat uit afstand nemen, kijken naar verbeterpunten en dan met respect terug aan het werk. In een brief van 16 september 2015 schrijft [persoon 1] aan [verweerder] dat hij geen vertrouwen meer heeft in [verweerder] en dat hij mediation als enige mogelijkheid ziet. [verweerder] stemt daarop in met het inzetten van mediation en geeft aan dat wat hem betreft de inhoud hiervan is het komen tot herstel van vertrouwen. In een e-mail van 19 september 2015 geeft [persoon 1] aan dat [verweerder] met ingang van 21 september 2015 op non-actief wordt gesteld met doorbetaling van salaris, omdat hij geen vertrouwen meer heeft in een voortzetting van de samenwerking met [verweerder] . De mediation zal erop gericht zijn om een passende manier te vinden om er samen uit te komen. Op 7 oktober 2015 heeft de mediation plaatsgevonden. Deze heeft niet tot een oplossing geleid.
3.11
Na de beschikking van de kantonrechter heeft [verweerder] aanspraak gemaakt op tewerkstelling in zijn oorspronkelijke functie, eventueel na mediation. [verzoekster] heeft hem, zonder in te gaan op het mediationvoorstel, op 20 januari 2016 weer toegelaten, maar niet in zijn eigen functie. Zijn bevoegdheden zijn beperkt en zijn gebruikelijke werkzaamheden worden uitgevoerd door een derde die door [verzoekster] op tijdelijke basis is aangetrokken. Over de terugkeer van [verweerder] op de werkvloer is niet door de directie gecommuniceerd. [verweerder] is tewerkgesteld in een kleine ruimte waar eerder weleens een stagiair werd geplaatst en waar hij een klein beeldscherm heeft. Hij krijgt andere werkzaamheden toegewezen en beschikt niet meer over een e-mailaccount. Zijn oude e-mailaccount wordt gebruikt door zijn vervanger.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
[verzoekster] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] met inachtneming van de behandeltijd van de procedure op de kortst mogelijke termijn te ontbinden op de g-grond, onder toekenning van de transitievergoeding, kosten rechtens.
4.2
[verweerder] heeft afwijzing van het verzoek bepleit, en subsidiair bij ontbinding verzocht hem naast de transitievergoeding ook een billijke vergoeding toe te kennen van € 140.000,- althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure.
4.3
De kantonrechter heeft het verzoek van [verzoekster] afgewezen omdat de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding opleveren als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder g BW. [verzoekster] is veroordeeld in de proceskosten.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Met een aantal opmerkingen onder ‘Samenvatting van de gronden van het beroepschrift’ en 'De grieven' heeft [verzoekster] duidelijk gemaakt dat zij zich niet kan vinden in de afwijzing van de verzochte ontbinding en de daarvoor door de kantonrechter gebezigde motivering.
Het hof zal die opmerkingen gezamenlijk bespreken. Zij komen erop neer dat er volgens [verzoekster] wel sprake is van ernstige vertrouwensbreuk en daardoor van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, en dat dit niet zijn oorzaak vindt in het handelen van [verzoekster] .
5.2
In eerste aanleg heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat [verweerder] in juni 2015 de opdracht kreeg om liquiditeitsprognoses op te stellen voor acht in plaats van vier weken en dat hij de debiteurenposten goed moest bewaken. Op 3 september 2015 heeft zij tegenover [verweerder] zorgen geuit over de betrouwbaarheid van de aangeleverde prognoses en hem opgedragen een nieuw schema op te stellen waarvoor hij aan de inkomstenkant alle termijnschema's moest bespreken met de uitvoerders om te bepalen wanneer welke termijnfactuur verstuurd kon worden dan wel betaling zou zijn bijgeschreven. Voor de inschatting van de uitgaven beschikte [verweerder] over een door [persoon 1] opgesteld omzetschema. In het schema dat [verweerder] op 10 september 2015 verstrekte was echter slechts rekening gehouden met op dat moment ontvangen inkoopfacturen en reeds verstuurde verkoopfacturen, en derhalve niet met nog te ontvangen en te versturen facturen.
Daarmee heeft [verweerder] volgens [verzoekster] tot twee keer toe onjuiste cijfers aangeleverd, ondanks de duidelijke instructie en het, aan [verweerder] bekende, belang van de verstrekte opdracht. [verweerder] liet echter aan directeur [persoon 1] weten dat hij alles prima onder controle had. Daarmee ziet [verweerder] volgens [verzoekster] niet de ernst van de situatie in.
In werkelijkheid bleek de financiële situatie van [verzoekster] in de weken 39 tot en met 43 vele tonnen positiever dan [verweerder] in zijn prognose aangaf.
5.3
[verweerder] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat hij in een liquiditeitsbegroting geen cijfers verwerkt die niet geboekt zijn of waarvan niet (op basis van mededelingen van uitvoerders, nu de bedrijfsleider ziek is) vast staat dat onderdelen zijn afgerond en gefactureerd kunnen worden. De bouwvakvakantie bij [verzoekster] duurt vier weken. Volgens [verweerder] is hij op
3 september 2015, het eerste financiële overleg met de directie na die vakantie, niet aangesproken op onjuistheid van aangeleverde cijfers. Hij kreeg die dag de vraag zich met name te focussen op de liquiditeit in de maand september, en heeft toen uitgelegd dat daarvoor alle gegevens over augustus 2015 nodig waren. De uitvoerders hadden hem echter nog niet de essentiële gegevens van grote projecten aangeleverd. Daarnaast bleven toegezegde betalingen op grote projecten onverwacht uit.
In de week na 3 september 2015 heeft [verweerder] het gehele debiteurenbestand opnieuw onder de loep genomen en op 10 september heeft hij de cijfers met agenda bij de directie neergelegd ten behoeve van de bespreking de volgende dag waarop hij een toelichting had willen geven. Hij had willen uitleggen dat de liquiditeit per 11 september 2015 kritisch was, waarvoor hij al voor de vakantie had gewaarschuwd, maar dat dit binnen twee weken zou bijtrekken op grond van naderende opleveringen waarvoor dan een factuur verzonden kon worden en op grond van verwachte betalingen. Die gelegenheid kreeg hij evenwel niet. Volgens [verweerder] is korte tijd later gebleken dat zijn inschatting juist was en hij verwacht dat dit ook duidelijk is geworden uit de beoordeling door zijn vervanger. [verzoekster] heeft zeer prematuur conclusies getrokken en daarnaar gehandeld.
5.4
De kantonrechter heeft overwogen dat partijen een andere beleving hebben van de door [verzoekster] verstrekte opdracht, waarvan de aard en inhoud niet vaststaan. De beleving van [verweerder] lijkt overeen te komen met de aanwijzing die [verzoekster] in 2013 (zie onder 3.4 en 3.5) heeft gegeven: voorkomen dat voorlopige cijfers worden neergelegd die onvoldoende gecontroleerd zijn. Dat [verweerder] daarom voorzichtigheid betrachtte is hem niet te verwijten.
Nog daargelaten dat niet vaststaat hoe de prognose eruit moest zien, is sprake van een eenmalig incident. Daarmee is niet komen vast te staan dat de arbeidsverhouding zodanig ernstig en blijvend is verstoord dat voortzetting in redelijkheid niet van [verzoekster] gevergd kan worden. De kantonrechter merkt voorts op dat [verzoekster] in het vervolg duidelijke instructies moet geven, [verweerder] moet aanspreken op onjuiste of onvolledige overzichten en waar nodig moet begeleiden en ondersteunen bij het eventueel verbeteren van dit onderdeel van zijn taken.
5.5
In hoger beroep beklaagt [verzoekster] zich erover dat het erop lijkt dat de kantonrechter de zaak eerder heeft beoordeeld op de d-grond dan op de g-grond. [verzoekster] moet blind kunnen vertrouwen op haar financiële rechterhand nu de directie niet over financiële expertise beschikt. In de liquiditeitsbegroting dienen verwachte betalingen te worden opgenomen en bedragen die binnen afzienbare termijn worden gefactureerd, hetgeen bekend is omdat de termijnen zijn opgenomen in de bouwcontracten. [verweerder] heeft echter tot twee keer toe zomaar bedragen ingevuld, nagelaten informatie op te vragen en daarvoor ook geen enkele moeite gedaan, en bij het voorleggen van de cijfers aan de directie niet vermeld dat hij nog onvoldoende informatie had. Hij heeft in het geheel niet gecommuniceerd. Ten onrechte zijn opbrengsten voor de licht vertraagde projecten [plaatsnaam] en [plaatsnaam] niet meegenomen. Op 3 september 2015 heeft [persoon 1] [verweerder] wel degelijk aangesproken over verkeerde cijfers. Over de opdracht kon geen enkel misverstand bestaan. Na de incidenten met [verweerder] is dezelfde opdracht verstrekt aan de accountant en die is wel tot een correcte liquiditeitsbegroting gekomen.
De directie kan ondanks het nog redelijk positieve functioneringsgesprek op 7 september 2015 niet meer blind op [verweerder] vertrouwen. Toen de tweede begroting opnieuw onjuist bleek, was de vertrouwensbreuk onherstelbaar. Na de uitspraak van de kantonrechter is gebleken dat [verweerder] nog steeds niet inziet dat hij onjuist heeft gehandeld. Gesprekken op
19 februari 2016 en 3 maart 2016 waren een grote teleurstelling en reden voor het besluit om in hoger beroep te gaan.
5.6
In hoger beroep voert [verweerder] aan dat hem op 3 september 2015 is gevraagd een andere inschatting te maken van het debiteurenbestand en de op korte termijn te verwachten facturatie. Hij heeft zich de week erna ingespannen een aantal grote debiteuren betaald te krijgen. Ook heeft hij alle uitvoerders benaderd met de vraag hoe het met opleveringen stond met het oog op snelle facturatie, maar bij verschillende projecten stonden de uitvoerders met de handen omhoog - zij wisten het niet. Een aantal facturen voor projecten heeft hij niet in de prognose willen opnemen, zoals de laatste termijnen voor project [plaatsnaam] waar oplevering was vertraagd en de eindtermijn voor project [plaatsnaam] waar het vertraagde werk voor een eerdere termijn nog niet gefactureerd was. Ook hoopte hij binnen twee weken na
11 september 2015 op nieuwe informatie van de uitvoerders. Dat had hij willen toelichten op 11 september 2015 maar dit werd onmogelijk gemaakt. Hij vult niet zomaar cijfers in. Het is zijn taak als hoofd administratie om cijfers te presenteren, niet om inschattingen te maken en risico te nemen. Voorts had hij geen bevoegdheden ten aanzien van uitvoerders, waarvan sommigen weigerden gebruik te maken van de formats voor het aanleveren van informatie. Hij had de directie op 11 september 2015 willen vragen de uitvoerders aan te sturen.
[verweerder] constateert overigens dat de accountant een lange termijnprognose heeft gemaakt tot eind 2015 en dat [persoon 3] geen oordeel heeft gegeven over de prognose van [verweerder] .
Hij wijst er voorts op dat in de afgelopen 10 jaar noch door de accountant noch door de Belastingdienst correcties zijn aangebracht in zijn jaarrekeningen en administraties.
Onder verwijzing naar zijn, op 21 maart 2016 ook aan [persoon 1] gemailde, verslag van de gesprekken die hij in 2016 met [persoon 1] heeft gevoerd, betwist [verweerder] dat [verzoekster] heeft gepoogd de gestelde vertrouwensbreuk te herstellen. Zij wilde hem slechts enkele maanden de tijd geven om ander werk te zoeken. Van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie is geen sprake.
Ook wijst [verweerder] erop dat [verzoekster] nog niet heeft voldaan aan de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, ondanks haar toezegging.
5.7
De stellingen van [verzoekster] in hoger beroep brengen het hof niet tot een ander oordeel dan dat van de kantonrechter. Het verwijt dat [verweerder] zomaar wat cijfers heeft ingevuld, hetgeen een ernstige aantijging is aan het adres van een hoofd administratie, is door [verweerder] gemotiveerd weersproken en vervolgens niet, althans onvoldoende door [verzoekster] onderbouwd. Het volgt ook niet uit de verder niet nader toegelichte en eerst kort voor de mondelinge behandeling toegezonden productie 21 die, zoals [verweerder] terecht heeft opgemerkt, een liquiditeitsbegroting behelst over een veel langere periode, namelijk tot en met week 52 van 2015. [verzoekster] heeft het hof voorts niet duidelijk kunnen maken waarom zij [verweerder] op 11 september 2015 niet eerst in de gelegenheid heeft gesteld zijn cijfers nader mondeling of zo nodig schriftelijk toe te lichten alvorens zij de conclusie trok dat hij haar onjuist informeerde.
Zelfs als [verweerder] na zijn toelichting in de ogen van [verzoekster] te voorzichtig zou zijn geweest en daarmee in haar ogen niet op de juiste manier invulling had gegeven aan de verstrekte opdracht, dan nog is dat een incident dat geen ontbinding wegens een onherstelbare vertrouwensbreuk rechtvaardigt. [verzoekster] had, als goed werkgever, de situatie niet zo mogen laten escaleren als is gebeurd. Nu [verweerder] volhoudt dat hij in staat is zijn eigen functie op te pakken ondanks de bejegening die hem, ook na de uitspraak van de kantonrechter, ten deel is gevallen, is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding geen sprake.
5.8
Het hof zal de beschikking van de kantonrechter bekrachtigen en [verzoekster] veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [verweerder] te stellen op € 314,- griffierecht en € 1.788,- salaris advocaat volgens liquidatietarief (2 punten, tarief II).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter te Arnhem van 8 januari 2016;
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 314,- griffierecht en € 1.788,- salaris advocaat volgens liquidatietarief;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, mr. I.A. Katz- Soeterboek en mr. E.B. Knottnerus, is bij afwezigheid van mr. Fikkers ondertekend door mr. Katz-Soeterboek en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 november 2016.