Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het hoger beroep, had een verzoek ingediend om de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, [kind1], te herzien. De man, verweerder in het hoger beroep, was sinds 28 augustus 2014 toegelaten tot schuldbemiddeling en had zijn bijdrage in de kinderalimentatie op nihil laten stellen. De rechtbank Gelderland had in de bestreden beschikking de bijdrage van de man vastgesteld op nihil, wat de vrouw betwistte.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 september 2016 is gebleken dat de man en de vrouw beide in schuldbemiddeling verkeerden en dat de man onvoldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om bij te dragen aan de kosten van hun kind. Het hof constateerde dat de behoefte van [kind1] € 428,60 per maand bedraagt, maar dat de man door zijn schulden en de schuldbemiddeling niet in staat was om een bijdrage te leveren. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en benadrukt dat de draagkracht van partijen opnieuw moet worden berekend op basis van recente gegevens.
Het hof heeft ook opgemerkt dat de opstelling van de schuldbemiddelingsinstantie, [bank1], te betreuren valt, omdat deze de vrouw had geadviseerd om hoger beroep in te stellen, wat onnodig was en leidde tot een juridische procedure die geen redelijk doel diende. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure betrekking had op de bijdrage aan hun kind.