ECLI:NL:GHARL:2016:86

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
15/00115
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 20 november 2012 tot en met 9 november 2013, bedroeg € 408, met een verzuimboete van eveneens € 408. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, maar verlaagde de boete tot € 50. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond op 23 december 2014. Belanghebbende stelde hoger beroep in, maar diende zijn beroepschrift pas op 4 februari 2015 in, terwijl de termijn op 3 februari 2015 eindigde. Het Hof moest beoordelen of het hoger beroep ontvankelijk was, gezien de overschrijding van de termijn. Belanghebbende voerde aan dat hij zich had verrekend en dat zijn administratie moeilijk toegankelijk was door een verhuizing. Het Hof oordeelde dat deze omstandigheden geen reden vormden om de niet-ontvankelijkheid te voorkomen. De misrekening en de toegankelijkheid van de administratie kwamen voor rekening van belanghebbende. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, waardoor de inhoudelijke beoordeling van de zaak niet aan de orde kwam. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/00115
uitspraakdatum: 12 januari 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 december 2014, nummer RNN 14/1490, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst Centrale Administratie/kantoor Apeldoorn(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 20 november 2012 tot en met 9 november 2013 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd naar een bedrag van € 408. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 408.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 50.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 december 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede J.E. van de Peppel namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende inzake de bestreden naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting bij uitspraak van 23 december 2014 ongegrond verklaard.
2.2
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in hoger beroep gekomen. In zijn hoger beroepschrift schrijft hij onder meer: “Vandaag is het 4 febr. en de laatste dag was gisteren 3 febr. Ik ben 1 dag te laat, misschien kan de rechter dit zien als verschoonbaar (..)”.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of het hoger beroep van belanghebbende ontvankelijk is en, zo zulks het geval is, of de bestreden naheffingsaanslag en boetebeschikking moeten worden vernietigd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de bestreden naheffingsaanslag en boetebeschikking.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep dan wel bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. De uitspraak van de Rechtbank is gedaan op 23 december 2014 en op diezelfde dag verzonden, zodat de hogerberoepstermijn eindigde met dinsdag 3 februari 2015. Vaststaat dat belanghebbende pas op 4 februari 2015 zijn hogerberoepschrift heeft geschreven en verzonden, zodat de hogerberoepstermijn is overschreden.
4.2
Artikel 6:11 Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3
Belanghebbende heeft in dat verband twee verschoningsgronden naar voren gebracht, kort gezegd: enerzijds heeft hij zich verrekend bij het bepalen van het einde van de termijn en anderzijds is hij sinds 18 december 2014 verhuisd na ontruiming van zijn etage in de voormalige echtelijke woning ten gevolge waarvan zijn administratie moeilijk toegankelijk was.
4.4
Naar het oordeel van het Hof vormen de door belanghebbende naar voren gebrachte verklaringen geen redenen op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Een aanvankelijke misrekening bij het bepalen van het einde van de termijn is een omstandigheid die voor rekening van belanghebbende zelf komt. Datzelfde geldt voor de toegankelijkheid van zijn administratie, wat daarvan ook zij. Dat laatste klemt overigens temeer daar de uitspraak van de Rechtbank na 18 december 2014 is verzonden, en kennelijk door belanghebbende is ontvangen, en hij ter voorkoming van de niet-ontvankelijkheid met een kort pro-forma hogerberoepschrift had kunnen volstaan. Voormeld oordeel brengt mee dat het Hof niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 12 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 januari 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.