ECLI:NL:GHARL:2016:8545

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
21-006935-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Gelderland en veroordeling voor gevaar op de weg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor schuld aan een verkeersongeval op 28 februari 2015 te Hellouw, waarbij hij als bestuurder van een personenauto geen voorrang verleende aan een andere bestuurder, wat resulteerde in een aanrijding met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het niet tot een bewezenverklaring van schuld aan het ongeval kwam. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met voldoende zekerheid kon worden verweten dat hij onoplettend of onachtzaam had gereden. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het veroorzaken van gevaar op de weg, wat in strijd was met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte kreeg een geldboete van € 500 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn betrokkenheid bij verkeersveiligheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006935-15
Uitspraak d.d.: 26 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 27 november 2015 met parketnummer 05-820077-15 in de strafzaak tegen:

[woonplaats] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1966] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W. van de Velde, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2015 te Hellouw in de gemeente Neerijnen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de Beatrixstraat en/of gaande in de richting van de kruising van de Irenestraat en de Graaf Reinaldweg, daarmede rijdende over de weg, de Irenestraat,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl voor voormelde kruising aan weerszijde van die weg, de Irenestraat in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde borden B6 van bijlage 1 van het Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: “Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg”, waren geplaatst en/of
direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Irenestraat haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: “Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg”, waren aangebracht en/of
terwijl het zicht voor hem, verdachte naar rechts op die kruisende weg (de Graaf Reinaldweg) niet werd belemmerd en/of hij, verdachte in de gelegenheid was om het voor hem, verdachte van rechts over die kruisende weg (de Graaf Reinaldweg) naderende verkeer op grote afstand waar te nemen,
niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken of over die kruisende (voorrangs)weg (de Graaf Reinaldweg) verkeer naderde en/of
zonder te stoppen en/of remmen die kruising is op- en/of overgereden en/of
in strijd met voormelde borden B6 en/of voormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een over die kruisende (voorrangs)weg, de Graaf Reinaldweg rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto) en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over die kruisende weg, de Graaf Reinaldweg rijdend, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto)
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 februari 2015 te Hellouw in de gemeente Neerijnen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de Beatrixstraat en/of gaande in de richting van de kruising van de Irenestraat en de Graaf Reinaldweg, daarmede heeft gereden over de weg, de Irenestraat
terwijl voor voormelde kruising aan weerszijde van die weg, de Irenestraat in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde borden B6 van bijlage 1 van het Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: “Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg”, waren geplaatst en/of
direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Irenestraat haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: “Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg”, waren aangebracht
zonder te stoppen en/of remmen die kruising is op- en/of overgereden en/of
in strijd met voormelde borden B6 en/of voormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een over die kruisende (voorrangs)weg, de Graaf Reinaldweg rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto) en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over die kruisende weg, de Graaf Reinaldweg rijdend, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig(personenauto),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994

Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, maar met de raadsman heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘schuld’ aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid en zodoende van schuld ex artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 28 februari 2015 heeft verdachte als bestuurder van een personenauto gereden over de Irenestraat, komende uit de richting van de Beatrixstraat en gaande in de richting van de kruising van de Irenestraat en de Graaf Reinaldweg te Hellouw in de gemeente Neerijnen. Voor de kruising op de Irenestraat stonden in verdachtes rijrichting gekeerde borden B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: “Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg.” Direct voor de kruising op het wegdek van de Irenestraat, waren haaientanden aangebracht, als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 inhoudende: “Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg”. In strijd met de borden B6 en de vermelde haaientanden heeft verdachte geen voorrang verleend aan de bestuurder van de dicht genaderde personenauto, [slachtoffer] , die over de voorrangsweg, de Graaf Reinaldweg reed. Verdachte is met de personenauto van [slachtoffer] in aanrijding gekomen.
Blijkens het proces-verbaal van de Verkeers Ongevallen Analyse werd het zicht van de bestuurders van beide voertuigen op generlei wijze belemmerd.
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat hij op de Graaf Reinaldweg reed in zijn Seat ter hoogte van de Irenestraat te Hellouw. [slachtoffer] reed met een snelheid van ongeveer 70 km per uur in de richting van Herwijnen. Ter hoogte van de Irenestraat zag [slachtoffer] een auto van links de weg oprijden. [slachtoffer] kon een aanrijding niet meer voorkomen. De auto die voor [slachtoffer] van links kwam heeft niet geremd. De auto kwam de kruising op rijden en heeft niet gestopt.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nooit blindelings de kruising van de Irenestraat en de Graaf Reinaldweg op zou rijden omdat hij goed op de hoogte is van de gevaarlijke verkeerssituatie. Al jaren weet hij dat daar regelmatig ongelukken gebeuren en daarom is hij extra alert als hij de kruising moet nemen. Ook is hij lid van een plaatselijke werkgroep die al geruime tijd bij de overheid probeert te bewerkstelligen dat de kruising veiliger wordt ingericht, door er bijvoorbeeld een rotonde van te maken. Hoewel verdachte zich aanvankelijk niets meer kon herinneren over de toedracht van het ongeluk, volgens zijn verklaring bij de politie, is zijn geheugen beetje bij beetje teruggekomen. De verdachte heeft verklaard dat hij zeker weet dat hij bij de kruising is gestopt en naar links en rechts heeft gekeken alvorens hij de kruising op is gereden, maar dat hij [slachtoffer] niet heeft gezien.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de enkele verklaring van [slachtoffer] “dat de auto niet heeft geremd” en “de auto de kruising kwam op rijden en niet heeft gestopt” en gelet op de verklaring van verdachte dat hij is gestopt en naar links en naar rechts heeft gekeken, niet met de voor een bewezenverklaring vereiste zekerheid worden vastgesteld dat verdachte, niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken en dat hij niet is gestopt of heeft geremd vóórdat verdachte de kruising is
opgereden. Om die reden komt het hof, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, maar met de verdediging, tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Wel acht het hof bewezen dat verdachte als bestuurder van een personenauto zonder te stoppen of te remmen de kruising is
overgereden en geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van de dicht genaderde personenauto, [slachtoffer] , die over de voorrangsweg reed. Daarmee was in de gegeven omstandigheden sprake van concreet gevaarscheppend gedrag van de verdachte dat een inbreuk heeft gemaakt op de veiligheid op de weg. Dit gevaar heeft zich verwezenlijkt in de vorm van een verkeersongeval. Op grond van het hiervoor overwogene acht het hof bewezen dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt als bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994. Dit is door de verdediging ook niet betwist.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 februari 2015 te Hellouw in de gemeente Neerijnen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de Beatrixstraat en
/ofgaande in de richting van de kruising van de Irenestraat en de Graaf Reinaldweg, daarmede heeft gereden over de weg, de Irenestraat
terwijl voor voormelde kruising aan weerszijde van die weg, de Irenestraat in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde borden B6 van bijlage 1 van het Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: “Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg”, waren geplaatst en
/of
direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Irenestraat haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: “Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg”, waren aangebracht
zonder te stoppen en
/ofremmen die kruising is
op- en/ofovergereden en
/of
in strijd met voormelde borden B6 en
/ofvoormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een over die kruisende (voorrangs)weg, de Graaf Reinaldweg rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto) en
/of
is gebotst tegen, althansin aanrijding is gekomen met dat over die kruisende weg, de Graaf Reinaldweg rijdend, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig(personenauto),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Anders dan in eerste aanleg wordt verdachte door het hof niet veroordeeld voor het misdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar voor het lichtere verwijt van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Door de bewezen verklaarde gedraging van verdachte is gevaar op de weg veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt en geleid tot aanzienlijk letsel bij zowel het slachtoffer [slachtoffer] , alsook bij verdachte zelf. Voorts is verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 september 2016, behoudens een in 1998 aangeboden transactie voor een geheel ander feit, nimmer in aanraking gekomen met politie en justitie. Daarnaast heeft het bewezenverklaarde niet alleen op het slachtoffer van het ongeval, maar ook op verdachte een grote impact gehad en heeft verdachte zich van meet af aan zeer betrokken getoond met het lot van het slachtoffer. Bovendien zet verdachte zich als lid van een belangengroepering al geruime tijd in voor het verbeteren de verkeersveiligheid op de betreffende kruising.
Het hof is, dit alles overziende, van oordeel dat een geldboete van € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis, recht doet aan enerzijds het bewezenverklaarde en anderzijds de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast ziet het hof aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. M. Barels, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. R. Krijger, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.W. van der Linden, griffier,
en op 26 oktober 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 oktober 2016.
Tegenwoordig:
mr. A. van Waarden, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.