ECLI:NL:GHARL:2016:8513

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
24 oktober 2016
Zaaknummer
200.185.237/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake zorgregeling en uithuisplaatsing van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en de uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de vader en de moeder, zijn verwikkeld in een juridische strijd over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vader verzoekt om een gelijkwaardige zorgregeling, terwijl de moeder en de Jeugdbescherming Noord (GI) pleiten voor een begeleide omgangsregeling. Het hof heeft de procedure in hoger beroep op 20 september 2016 behandeld, waarbij de minderjarige [de minderjarige1] ook is gehoord. De rechtbank Noord-Nederland had eerder bepaald dat de kinderen voorlopig aan de moeder waren toevertrouwd, met een zorgregeling voor de vader van één weekend per veertien dagen. Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de kinderen, maar heeft geen noodzaak gezien om de vader het contact met de kinderen te ontzeggen. Het hof heeft besloten dat de kinderen minimaal eens in de twee weken twee uren omgang met de vader hebben, begeleid door een onafhankelijke hulpverlenende instantie. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover het de zorgregeling betreft, en het hof heeft een nieuwe zorgregeling vastgesteld die in het belang van de kinderen is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.185.237/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/102910 / FA RK 14-74)
beschikking van de familiekamer van 20 oktober 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen:
de vader,
voorheen advocaat: mr. F.B. Flooren, kantoorhoudend te Groningen,
thans advocaat: mr. M. Helmantel, kantoorhoudend te Sappemeer,
en

1.[verweerster] ,

wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. J.M. Suurmeijer, kantoorhoudend te Stadskanaal,

2.Jeugdbescherming Noord, Drenthe,

kantoorhoudend te Assen,
verder te noemen:
de GI,
belanghebbende in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 februari 2016;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de moeder met productie(s);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de GI met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vader met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de moeder met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 10 februari 2016;
- een journaalbericht van mr. Flooren van 3 maart 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 8 juli 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Flooren van 29 augustus 2016 inhoudende diens onttrekking als advocaat van de vader;
- een journaalbericht van mr. Suurmeijer van 5 september 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 12 september 2016 met productie(s) waarbij zij zich als advocaat voor de vader stelt.
2.2
Op 20 september 2016 is de minderjarige [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2016 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen de heer [C] en [D] en namens de raad de heer [E] in het kader van zijn adviserende taak.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 te [F] ,
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2005 te [G] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 18 december 2013 zijn onder andere de kinderen voorlopig aan de moeder toevertrouwd en is een zorgregeling tussen de vader en de kinderen van een weekend per veertien dagen bepaald voor de duur van het geding.
3.3
Bij beschikking van 4 februari 2014 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Die maatregel is bij beschikking van 19 januari 2016 verlengd tot 4 februari 2017.
3.4
Bij (tussen)beschikking van 11 juni 2014 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is een raadsonderzoek naar het hoofdverblijf en de zorgregeling verzocht.
3.5
Bij (tussen)beschikking van 1 april 2015 is het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder bepaald en is een voorlopige zorgregeling bepaald die inhoudt dat de kinderen van vrijdag 15.30 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijven.
3.6
In de bestreden beschikking van 4 november 2015 heeft de rechtbank bepaald dat de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijven, dat de vakanties en feestdagen worden verdeeld onder leiding van de gezinsvoogden waarbij de gezinsvoogden de doorslaggevende stem hebben over de wijze waarop die vakanties en feestdagen worden verdeeld (al dan niet 50/50) en de vaststelling van de exacte data waarop de jongens bij hun vader verblijven.
3.7
De GI heeft op 17 december 2015 de rechtbank verzocht om de - ook in deze procedure aan het hof voorgelegde
-zorgregeling te wijzigen in een begeleide omgangsregeling zoals beschreven in de schriftelijke aanwijzing van 11 december 2015.
De rechtbank heeft bij beschikking van 9 maart 2016 het verzoek om de schriftelijke aanwijzing van 11 december 2015 vervallen te verklaren buiten behandeling gesteld omdat de GI geen schriftelijke aanwijzing kon geven nu die reeds door de rechtbank was vastgesteld.
De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 4 mei 2016 voornoemd verzoek van 17 december 2015 aangehouden tot 1 november 2016. Na de schriftelijke aanwijzing is er vier maanden geen omgang geweest. De rechtbank heeft de vader de gelegenheid gegeven de omgangsregeling na te komen onder de overweging dat de contactregeling ten tijde van de beschikking van 4 mei 2016 nog maar een paar keer uitgevoerd is en de vader zijn houding enigszins lijkt te hebben verbeterd.
3.8
Bij beschikking van 13 juli 2016 is aan de moeder vervangende toestemming verleend voor een reis met de kinderen naar Rusland, is bepaald dat de vader de paspoorten moet afgeven op straffe van een dwangsom en is de door de vader daarbij verzochte (wijziging van de) vakantieregeling afgewezen.
3.9
Bij beschikking van 12 juli 2016 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van 4 weken. Bij beschikking van 27 juli 2016 is een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 1 november 2016 en is de zaak verder aangehouden in afwachting van nadere rapportage door de GI. De vader heeft sindsdien nog geen omgang weer gehad met de kinderen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Tussen de ouders is nog in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hoofdverblijf is eerder al bij de moeder bepaald en kan daarom - anders dan de vader mogelijk gemeend heeft - in deze procedure niet meer ter discussie gesteld worden.
4.2
De vader heeft verzocht te bepalen dat de kinderen gelijkelijk contact kunnen hebben met de ouders, waarbij het wisselmoment steeds op vrijdagmiddag vanaf het einde van de schooltijd zal zijn en de schoolvakanties bij helfte worden verdeeld. De vader heeft verzocht om meer contact met de kinderen dan door de rechtbank is vastgesteld.
4.3
De moeder heeft in incidenteel appel verzocht te bepalen dat de omgang tussen de vader en de kinderen plaats zal vinden onder begeleiding en regie van de GI en dat het de vader niet vrij staat op andere momenten op wat voor wijze dan ook contact te zoeken met de kinderen.
4.4
De GI heeft in incidenteel appel verzocht de zorgregeling te wijzigen zoals omschreven in haar verzoek aan de rechtbank tot wijziging van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang, subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen zodat die geldig blijft totdat de rechtbank heeft besloten op haar verzoek. De vader heeft zich daartegen verzet, maar de moeder heeft aangesloten bij het verzoek van de GI en verzocht die toe te wijzen.
4.5
Voor zover de vader heeft gesteld dat het verzoek van de GI voor het eerst in hoger beroep is gedaan en reeds daarom afgewezen moet worden, neemt het hof in aanmerking dat de moeder zich heeft verenigd met het verzoek van GI en leidt daaruit af dat zij haar verzoek overeenkomstig heeft gewijzigd. Nu het hier de echtscheidingsprocedure betreft heeft de moeder haar nevenverzoeken ook eerst in hoger beroep mogen indienen dan wel wijzigen zoals zij heeft gedaan.
4.6
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen - zoals in casu - een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
a. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
b. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
c. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er sprake is van een voortdurende strijd tussen de ouders onderling en met de GI en dat de kinderen daar de dupe van zijn. Erg zorgelijk is ook het dagelijkse verdriet van [de minderjarige1] dat hij bij het hof kenbaar heeft gemaakt, het gemis van zijn beide ouders en zijn gevoel dat volwassenen over hem beslissen zonder naar hem te luisteren.
Hoewel er zorgen zijn over de kinderen, is het hof evenwel geen noodzaak gebleken om de vader het contact met de kinderen te ontzeggen. Partijen hebben ook aangegeven dat er weer contact dient te zijn tussen de vader en de kinderen. Een ontzegging van de omgang is dan ook niet aan de orde.
4.8
Aan de orde is dus nu nog de vraag hoe de zorgregeling tussen de vader en de kinderen dient te luiden. Bij het vaststellen van een zorgregeling stelt het hof het belang van de kinderen voorop.
4.9
De kinderen zijn inmiddels uit huis geplaatst. Sinds de uithuisplaatsing is er geen omgangsmoment meer geweest tussen de vader en de kinderen. Om de zorgregeling weer op gang te brengen is de vader inmiddels bereid tot een begeleide zorgregeling. Het hof acht het nu het meest in het belang van de kinderen dat zij minimaal eens in de twee weken twee uren omgang met de vader hebben en dat de begeleiding door een - in opdracht van de GI en in overleg met de vader - onafhankelijke hulpverlenende instantie zal zijn. Wanneer daar mogelijkheden toe zijn en het veilig voor de kinderen is, dient de GI de omgang weer uit te breiden.
Dit oordeel betreft slecht een momentopname, namelijk voor de huidige situatie waarin er plots sprake is van een uithuisplaatsing en nog toegewerkt wordt/gaat worden naar terugkeer van de kinderen. Het hof zal de beslissing over de zorgregeling evenwel niet aanhouden in afwachting van mogelijke ontwikkelingen, nu het hof niet kan voorzien wanneer en hoe de situatie verandert en wanneer dat duidelijk wordt. Het hof zal thans daarom voornoemde minimumregeling (die te zijner tijd uitbreiding behoeft) vastleggen en het verzoek van de vader om een verdeling van de zorg bij helfte alsmede de helft van de vakanties afwijzen.
4.1
Gelet hierop kunnen de grieven van de vader over de moeder en over de GI en de visie van de moeder dan wel de GI daarop in het midden blijven en behoeven hier geen afzonderlijke bespreking.
4.11
Aan de rechtbank is in de procedure over de uithuisplaatsing een verzoek gedaan om een NIFP-onderzoek te gelasten. Omdat het niet zeker is of dat onderzoek kan doorgaan omdat niet duidelijk is wie dat moet/zal gaan betalen, heeft de GI het hof hetzelfde verzoek voorgelegd. Het NIFP-onderzoek betreft de uithuisplaatsing en/of thuisplaatsing en wat daar voor nodig is en heeft niet tot doel om de vraag naar de voor de kinderen beste zorgregeling te beantwoorden. Het hof zal daarom het verzoek om een NIFP-onderzoek niet inwilligen in de hier onderhavige procedure.
4.12
Het hof wil overigens nog herhalen zoals ter zitting is besproken, dat het hof het in het belang van de kinderen acht dat er voor hen een onafhankelijke vertrouwenspersoon (of bijzonder curator) gezocht zal worden met wie zij - anders dan tot nu toe - kunnen praten over de gebeurtenissen en hun gevoelens en die hen een stem kan geven.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking voor zover het de zorgregeling betreft te vernietigen en te beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 november 2015, voor zover het de zorgregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt als minimum zorgregeling voor [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 te [F] , en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2005 te [G] , vast dat zij eens in de twee weken twee uren omgang hebben met de vader, begeleid door een - in opdracht van de GI en in overleg met de vader - onafhankelijke hulpverlenende instantie;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. A.W. Beversluis en mr. B.J. Voerman, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 oktober 2016.