Vervolgens is [appellant] zelf op onderzoek uitgegaan en heeft toen in eerste instantie ontdekt, in oktober 2004, dat er nog een (op naam van erflater en [geïntimeerde] staande) bankrekening in Zwitserland was, namelijk bij de UBS AG te Chur. Het saldo per 4 september 2001 bedroeg CHF 208.179,99 ofwel € 137.389,86. [appellant] heeft [geïntimeerde] met deze vondst geconfronteerd en daarop heeft [geïntimeerde] aan [appellant] verteld dat er nóg een bankrekening was, te weten in Duitsland (aandelen/effecten bij de DB), welk saldo per 4 september 2001 € 285.617,40 bedroeg (depot-nr 1556893 00). Uit een brief van 3 november 2014 van deze bank aan de advocaat van [geïntimeerde] (prod. bij akte na comparitie van [geïntimeerde] d.d. 7 januari 2015) blijkt dat deze bankrekening is opgeheven in 2001. [geïntimeerde] heeft hierover ter comparitie van 4 november 2014 verklaard, dat zij in opdracht van erflater de aandelen in Duitsland na zijn overlijden heeft verkocht en dat zij de opbrengst cash mee naar huis heeft genomen.
Vervolgens hebben partijen een afspraak gemaakt bij de UBS AG (althans eerst bij een Konditorei) te Chur in Zwitserland, om deze verzwegen vermogensbestanddelen onderling te verdelen (volgens [appellant] zou het gaan om een totaalbedrag van ongeveer € 480.000,-; volgens [geïntimeerde] was het minder). Deze ontmoeting vond plaats op 12 januari 2005. Over de gang van zaken heeft [appellant] hierover ter comparitie van 4 november 2014 onder meer als volgt verklaard:
Ik heb al bij de verdeling bij de notaris gezegd dat er zwart geld was. Na drie jaar zoeken kwam er een brief van de UBS uit Chur dat er zwart geld was. Ik heb met mevrouw afgesproken dat ik naar Zwitserland zou komen. Ze zei aan de telefoon meteen dat er ook geld in Duitsland was. In totaal zou het om ongeveer € 480.000 gaan. Ik zou de helft krijgen, zei ze. Ze zou een bankrekening voor me openen en daarop zou ik
€ 170.000 gestort krijgen. Ik ben naar Chur gereisd en heb mevrouw daar ontmoet. Ik zei dat is niet de helft van € 480.000. Toen begon mevrouw over kosten. Ik kreeg dus € 170.000, maar ik moest tekenen dat ik nooit meer ergens aanspraak op kon maken. Als ik niets tekende, zou ik niets krijgen. Ik was niet akkoord maar heb onder dwang toch getekend. Mijn vader zei altijd: “alles wat je makkelijk kan krijgen, moet je aanpakken en daarna praten we verder.” Dat heb ik gedaan. Ik heb gevraagd om een kopie van de overeenkomst, maar die kreeg ik niet. Ik heb dat toen geaccepteerd.
Uit de feitelijke gang van zaken blijkt voorts dat [appellant] toen inderdaad een verklaring/overeenkomst heeft ondertekend, dat diezelfde dag ook een bankrekening op naam van [appellant] is geopend waarop een bedrag van € 103.785,- is gestort en dat hij daarnaast een bedrag van € 67.000,- in contanten (op zijn verzoek) heeft gekregen van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft ter comparitie van 20 juni 2016 hierover verklaard dat zij ook een bewijs van betaling/ontvangst wilde hebben van [appellant] , dat ook daarom die verklaring van tevoren was opgesteld en dat het daarna klaar zou zijn. De “aftrek” van 20% heeft te maken met het feit dat de aandelenkoersen na “9/11” (2001), dus vlak na het overlijden van erflater (5 september 2001), flink waren gedaald.