ECLI:NL:GHARL:2016:8264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
200.191.012
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op de e-grond en de beoordeling van ernstig verwijtbaar handelen in een arbeidszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin de arbeidsovereenkomst van verzoekster met verweerster is ontbonden op grond van ernstig verwijtbaar handelen. Verzoekster, werkzaam als roostermaker, had een conflict met haar leidinggevende en collega's, wat leidde tot een slechte werkrelatie. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was, omdat verzoekster zich niet kon conformeren aan de werkwijze binnen de organisatie en ongepaste uitlatingen deed over haar collega's in e-mails. Verzoekster ging in hoger beroep, waarbij zij zeven grieven aanvoerde tegen de beslissing van de kantonrechter. Het hof heeft de feiten opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter terecht tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gekomen. Het hof oordeelde dat de uitlatingen van verzoekster, vooral in een e-mail aan een collega, ernstig verwijtbaar waren en dat de omstandigheden waarin zij zich bevond niet rechtvaardigden dat haar gedrag als niet verwijtbaar werd beschouwd. Het hof heeft het hoger beroep verworpen en verzoekster in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.191.012
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 4694726)
beschikking van 18 oktober 2016
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna: [verzoekster] ,
advocaat: mr. B.A. Siesling,
tegen
de stichting
[verweerster] ,
zetelend te [plaatsnaam] ,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna: [verweerster] ,
advocaat: mr. D.D. Boulassel.

1.1. Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
9 februari 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij de kantonrechter op verzoek van [verweerster] de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 10 februari 2016 heeft ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en sub e BW en het voorwaardelijke tegenverzoek van [verzoekster] tot toekenning aan haar van een billijke vergoeding heeft afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift (met producties) van [verzoekster] , ter griffie ontvangen op 4 mei 2016;
- het verweerschrift (met producties) van [verweerster] ;
- de op 14 september 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 26 oktober 2016 of zoveel eerder als mogelijk is.

3.De feiten

3.1
In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.
3.2
[verzoekster] , geboren op 5 juli 1961, was sinds 24 augustus 2015 bij [verweerster] in dienst als roostermaker tegen een brutosalaris van € 2.759,- per maand, exclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en overige emolumenten. [verzoekster] had bij [verweerster] een aanstelling van 1 fte.
3.3
De werkzaamheden van [verzoekster] bestonden uit het opstellen van de roosters ten behoeve van het onderwijs aan onderwijsinstellingen die onder [verweerster] vallen. [verzoekster] werkte in een team van vijf collega roostermakers.
3.4
[verzoekster] is bij aanvang van haar werkzaamheden ingewerkt door collega [collega 1] . Dit verliep niet vlekkeloos. [collega 1] heeft bij de leidinggevende van [verzoekster] , [leidinggevende] , aangegeven dat [verzoekster] er moeite mee had zich te conformeren aan de werkwijze zoals die wordt gehanteerd op [verweerster] .
3.5
Op 15 september 2015 heeft [verzoekster] aan [leidinggevende] per e-mail geschreven:
“Jammer dat je er nu niet bent, [collega 1] komt er zojuist achter hoe [collega 2] elke dag het dagrooster in elkaar zit te frotten met excelletjes, ha ha ha, daar kan ook nog wel een efficiencyslag gemaakt worden. Zelfs [collega 1] was helemaal flabbergasted. Toch wel goed om eens bij elkaar te zitten. En verwacht niet te veel van die [collega 3] , [collega 2] heeft het ook allemaal maar nauwelijks onder de knie.”
3.6
Op 17 september 2015 om 15:21 uur heeft [verzoekster] aan [leidinggevende] per e-mail onder meer geschreven:
“Ik ga nu naar huis, want ik kan hier niets meer doen. (…) Inmiddels heb ik mijn buik meer dan vol van de huidige situatie. Ik heb getracht om rekening te houden met de gevoelens van [collega 1] , maar ze blijft als een bulldozer over me heen gaan. Ik zie [collega 4] wel bijtrekken richting de anderen, maar van ware toenadering is wat mij betreft nog steeds geen sprake. Wellicht komt dat nog, daar maak ik me op dit moment ook niet echt zorgen over, maar [collega 1] dreigt een nagel aan mijn doodskist te worden.
Ik wil me heel graag storten op de MV, maar ik kan dat alleen als ik het gevoel heb dat er iemand naast me staat die me ook daadwerkelijk wil helpen en die 3 seconden geduld heeft als ik iets na 2x klikken nog niet doorheb. En niet iemand die continu laat merken zeer geïrriteerd te zijn als ik een eigen mening blijk te hebben of iets meer diepgang nodig heb om zaken onder de knie te krijgen. Ik voel bij [collega 1] alleen maar tegenstand en dan is ook die klus gedoemd om te mislukken. Dat zou erg jammer zijn voor beide partijen. (…)”.
3.7
Op 14 oktober 2015 heeft [verzoekster] aan [leidinggevende] gemaild:
“(…) Uiteraard ben ik bereid mijn steentje nu bij te dragen om de lopende zaken in het gareel te houden. Ik denk dat ik mezelf overschat als ik zeg dat ik wel een rooster kan maken voor een nieuwe locatie, maar ik zou natuurlijk best de lopende zaken kunnen opvangen van de [locatie 1] of de [locatie 2] . Daar zullen dan net als bij de [locatie 3] wel wat hikjes ontstaan, maar ook daar zal men het wel overleven met enig begrip voor de omstandigheden. Je mag me dus een bak werk in de schoenen schuiven, ik heb dan alleen 2 voorwaarden:
1. Mijn cursus Untis blijft staan, die heb ik veel te hard nodig.
2. Geen gezeur over vakantiedagen en misschien zelfs overuren aan het eind van het jaar. Die moet ik dan gewoon mee kunnen nemen. Ik vind het helemaal niet erg om er even flink tegenaan te gaan, maar dan moet ik die dagen wel mee kunnen nemen naar volgend jaar. En ik ben niet van plan om overuren te gaan draaien, maar als het nodig is moet het kunnen, uiteraard wel altijd in overleg.
Dit klinkt een beetje negatief maar ik ben door schade en schande wijs geworden en heb geleerd dat het altijd beter is om vooraf e.e.a. duidelijk op papier te hebben. Maar nogmaals: ik ben echt blij met deze ontwikkelingen en wil me voor 500% inzetten om nu de boel draaiende te houden. En als het nodig is, ga ik ook wel een rooster maken.”
3.8
Op 21 oktober 2015 heeft [verzoekster] aan [leidinggevende] gemaild:
“Ik ga eens een tijdje proberen om om 15.30 uur naar huis te gaan. Dat scheelt me een slok op een borrel in de reiskosten. De uren die ik dan in de week tekort kom, werk ik ’s avonds wel een keer bij.”
3.9
Op 23 oktober 2015 heeft [verzoekster] aan [leidinggevende] gemaild:
“Ik ga volgende week op de MV zitten totdat het rooster af is. Ik heb de beide dames voortdurend nodig, heb nog heel veel te doen en met de telefoon of mail kost het me gewoon veel te veel tijd.”
3.1
Op 3 november 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] , [directeur] (directeurvan de [school] ) en [manager ondersteunende diensten] (Manager Ondersteunende Diensten). Aanleiding voor dit gesprek was een gesprek dat [verzoekster] eerder die dag had gevoerd met haar leidinggevende [leidinggevende] , waarin [verzoekster] had medegedeeld het vertrouwen in [leidinggevende] als leidinggevende op te zeggen en het “hogerop te zoeken”. [leidinggevende] heeft in een reactie hierop voorgesteld een gesprek te laten plaatsvinden met [verzoekster] , [manager ondersteunende diensten] en haarzelf. [verzoekster] heeft echter zelf direct na dit gesprek een e-mail gestuurd aan [directeur] en [manager ondersteunende diensten] , met als onderwerp “probleempje”, waarin zij wederom, echter zonder [leidinggevende] daarin te kennen, het vertrouwen in haar leidinggevende opzegde. [manager ondersteunende diensten] heeft tijdens het gesprek op 3 november 2015 geconstateerd dat [verzoekster] in de drie maanden tijd waarin zij werkzaam was voor de organisatie, met vier collega’s, onder wie [leidinggevende] , een slechte werkrelatie heeft ontwikkeld. Partijen hebben voorts gesproken over de noodzaak deze werkrelatie te verbeteren.
3.11
Op 27 november 2015 heeft een voortgangsgesprek plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek is geconstateerd dat nog steeds sprake was van een moeilijke werkrelatie tussen [verzoekster] en collega’s, in het bijzonder [leidinggevende] . Het gesprek is afgesloten met de afspraak dat betrokkenen de Kerstvakantie te baat zouden nemen om de situatie nog eens te overdenken en te laten bezinken. Er is een vervolggesprek aangekondigd in de tweede week van januari 2016.
3.12
Op 1 december 2015 is [verweerster] in het bezit gekomen van een e-mailbericht dat [verzoekster] op vrijdag 30 oktober 2015 had verstuurd aan [collega 4] . De tekst van deze e-mail luidt:
“Van: [verzoekster]
Verzonden: vrijdag 30 oktober 2015 20:02
Aan: [collega 4]
Onderwerp: Oorlog en vrede
Hoi [collega 4] ,
De afgelopen maanden zijn voor mij geen feest geweest en voor jou ook niet. Ik heb heel veel last gehad van de slechte onderlinge verhoudingen op de afdeling. En volgens mij is dat allemaa1 volstrekt onnodig. Toen ik op mijn eerste dag begon in augustus, trof ik 3 mannen aan die eigenlijk niets met mij te maken wilden hebben. [collega 5] trok wel snel bij, maar jij en [collega 6] zaten duidelijk “op slot” en ik had het gevoel daar niets aan te kunnen doen. Met [collega 1] ging het ook al niet goed, wij botsten binnen een paar weken zodanig dat ik de kans om naar de [locatie 3] te gaan met beide handen aangreep. Daar heb ik geen moment spijt van gehad, voor het eerst sinds ik hier werk had ik daar het gevoel met normale mensen te kunnen werken en hoewel ik de eerste weken regelmatig de meest onmogelijke lessen in de keuken plande, gaat het me nu heel aardig af en ligt er warempel een conceptrooster voor periode 2 waar de teamleiders tot nu toe tevreden over zijn. Iedereen heeft begrip voor de stommiteiten die ik bega en ik begin het roosteren steeds leuker te vinden.
Dan nu over [manager 2] . Tijdens mijn sollicitatiegesprek met haar, zag ik al dat zij een zwakke manager is. Ik zie namelijk veel te veel onzekerheid in haar ogen. Tijdens het arbeidsvoorwaardengesprek realiseerde ik me dat ik haar waarschijnlijk niet ging mogen. Maar ik had geen keus, ik heb 1,5 jaar zonder werk gezeten en was erg blij weer werk te hebben. Helaas blijk ik in beide zaken gelijk te hebben; ze kan absoluut niet managen en ze is ook nog eens onsympathiek. Ik heb getracht haar wat te beïnvloeden en tot op zekere hoogte lukte dat in het begin soms ook wel. De reden dat [collega 1] op de HU werkt bijvoorbeeld is dat ik dat min of meer van [manager 2] geëist heb, [collega 1] en ik konden slecht door één deur en dit was de makkelijkste oplossing. Maar [manager 2] is steeds minder ontvankelijk voor tips. De afgelopen week heb ik 3 keer een flinke aanvaring met haar gehad en daar zullen er nog vele bij komen. Ze kan nu eenmaal niet managen, ze communiceert niet, is star, ontactisch, wantrouwend en kan gewoon niet met mensen omgaan. Ze reageert steeds meer als een kat in het nauw en probeert dan met autoritair gedrag haar zin door te drijven. Dat gaat natuurlijk niet werken. Ze heeft me afgelopen donderdag gesommeerd om maandag te komen werken, maar ik heb vrij gepland en ik heb gewoon geweigerd, dus dat zal nog wel een staartje krijgen.
Ik heb besloten de oorlog met [manager 2] aan te gaan. Ik heb immers niets te verliezen. Ik heb een jaarcontract en als ik geen actie onderneem dan wordt dat straks niet verlengd omdat zij me dan al lang niet meer ziet zitten en sta ik gewoon weer op straat in augustus. Bovendien word ik gewoon heel ongelukkig van de huidige problemen op de afdeling, op deze manier haal ik augustus niet eens. Wat mij betreft is het heel simpel: zij eruit of ik eruit. En dus ga ik aan het management duidelijk maken dat zij niet functioneert.
Donderdag heb ik even gepraat met [directeur] en na afloop realiseerde ik mij ineens dat ik de afgelopen maanden op een verkeerd spoor heb gezeten. Ik heb steeds gedacht dat ik 3 problemen heb op de afdeling, namelijk jij, [collega 6] en [manager 2] . Maar ik denk dat ik eigenlijk maar één probleem heb en dat is [manager 2] . [manager 2] heeft gewoon problemen met ons alledrie en daardoor lijken wij ook problemen met elkaar te hebben. Maar dat hoeft natuurlijk helemaal niet zo te zijn, wij moeten ons door haar gedrag niet uit elkaar laten drijven. Ik heb me in het begin ook niet gerealiseerd dat er waarschijnlijk al veel problemen met haar waren afgelopen zomer, waardoor jullie niet bepaald met enthousiasme zaten te wachten op mij. En inmiddels kan ik me dat ook heel goed voorstellen. Toen zag ik dat echter allemaal niet en was ik alleen maar geïrriteerd door jullie gedrag. [directeur] heeft zelf ook al problemen gehad met [manager 2] , mijn gesprek met haar was zeer verhelderend en ik denk dus dat we vanuit die hoek wel steun kunnen verwachten.
Ik mail jou eigenlijk omdat ik het zo verschrikkelijk jammer vind dat wij tot nu toe zo slecht met elkaar om hebben kunnen gaan. Ik hoor van iedereen dat jij een geschikte vent bent, maar die geschikte vent heb ik nog niet gezien. Ik heb je tot nu toe alleen nog maar horen snauwen tegen mij. Omgekeerd zul jij ook ongetwijfeld nog geen positief beeld van mij hebben. Ik begin nu pas te begrijpen hoeveel last ook jij gehad hebt van [manager 2] . Het is gewoon heel jammer dat wij zo tegenover elkaar lijken te staan, wij moeten juist samen proberen het beste van deze afdeling te gaan maken Ik heb beslist mijn bedenkingen bij een centraal bureau, maar ik zie ook wel een aantal voordelen. Maar die zullen we pas gaan bereiken als [manager 2] weg is zodat er in alle redelijkheid over gepraat kan worden. En we moeten niet ieder apart tegen haar vechten, maar samen sterk gaan staan. Oorlog win je alleen maar als je bondgenoten hebt. Dan pas kunnen we hogerop in het management duidelijk maken waar de schoen wringt. En ik wil ook gewoon graag een gezellige afdeling hebben om te werken, waar ieder zijn verhalen over het weekend even kwijt kan en waar eens wat gelachen kan worden. En ik worstel ook nog zo vaak met Untis en jij bent de persoon die daar het meest vanaf weet, ik zou je graag af en toe om hulp willen vragen zonder bang te hoeven zijn dat ik alleen maar een snelle snauw krijg. Ik ga in november wel op cursus, maar er gaat toch niets boven een collega die af en toe even met je meekijkt en de helpende hand kan bieden.
Er is een ding waar ik moeite mee heb in ons kantoor en dat is de radio. Ik kan daar heel slecht tegen en je zou me een heel groot plezier doen door die voortaan uit te laten. Tot nu toe heb ik daar nog niet veel van gezegd omdat ik de sfeer al moeizaam genoeg vond. Maar ik word echt gestoord van de hele dag dat ding aan. Maar verder ben ik geen vreselijk lastig mens en jij volgens mij ook niet. Dus waarom zouden wij het niet gewoon gezellig kunnen krijgen met z’n allen?
Kortom, kunnen wij alsjeblieft een nieuwe start maken? Kunnen wij dinsdag gewoon elkaar een hand geven en doen alsof de afgelopen weken er niet geweest zijn? En dan gewoon als normale collega’s met elkaar omgaan? Samen krijgen we [manager 2] wel de deur uit en kunnen we er een gezellige afdeling van gaan maken!”
3.13
Op 3 december 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [manager ondersteunende diensten] , [adviseur P&O] (Adviseur P&O) en [verzoekster] , waarin [manager ondersteunende diensten] [verzoekster] heeft geconfronteerd met de e-mail van 30 oktober 2015. [verzoekster] is naar haar reactie gevraagd en is tevens gevraagd of zij nog steeds achter de inhoud van de e-mail stond. [verzoekster] heeft daarop van die e-mail geen uitdrukkelijke afstand genomen. [manager ondersteunende diensten] heeft vervolgens een onderzoek aangekondigd en heeft [verzoekster] daarom verzocht haar telefoon en sleutel in te leveren, waarna zij is vertrokken.
3.14
Op 10 december 2015 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden met [manager ondersteunende diensten] , [adviseur P&O] en [verzoekster] , waarin [manager ondersteunende diensten] duidelijk heeft gemaakt dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] zo spoedig mogelijk wenste te beëindigen. [verzoekster] stemde niet in met de haar voorgelegde vaststellingsovereenkomst, waarna [manager ondersteunende diensten] heeft aangekondigd dat [verweerster] zich tot de kantonrechter zou wenden.

4.Het verzoek aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
[verweerster] heeft de kantonrechter verzocht
I. de tussen haar en [verzoekster] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde redelijke gronden, primair op grond van artikel 7:671b lid 1, aanhef en sub a BW in samenhang met artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub e BW, meer specifiek wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, dan wel wegens verwijtbaar handelen of nalaten (e-grond) en subsidiair op grond van artikel 7:671b lid 1, aanhef en sub a BW jo. artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub g BW (g-grond);
II. bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verzoekster] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] en
III. te bepalen dat verweerster ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een vergoeding ten laste van [verweerster] ;
dit alles onder veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
4.2
[verzoekster] heeft afwijzing van het verzoek bepleit. Zij heeft voorts op haar beurt de kantonrechter voorwaardelijk, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzocht, voor zover in hoger beroep nog van belang, om aan haar een billijke vergoeding toe te kennen ter hoogte van een bedrag gelijk aan haar (bruto)salaris vermeerderd met vakantiegeld vanaf de datum waarop de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden tot 24 augustus 2016, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag, dit onder veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
4.3
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking (die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard) geoordeeld dat de door [verweerster] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding opleveren, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW en dat er geen reden is om te oordelen dat een herplaatsing van [verzoekster] binnen een redelijke termijn in de rede ligt, terwijl de aard van de ontbindingsgrond en de feitelijke invulling daarvan zich bovendien in deze specifieke zaak verzetten tegen herplaatsing binnen de organisatie. De kantonrechter heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] ontbonden met ingang van 10 februari 2016, zonder de door [verzoekster] verzochte billijke vergoeding toe te kennen. De proceskosten zijn gecompenseerd.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
[verzoekster] heeft zeven gronden voor beroep, aangeduid als grieven, tegen de bestreden beschikking aangevoerd. Zij heeft in haar beroepschrift verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en bij beschikking (voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad):
I. [verweerster] te veroordelen om per 10 februari 2016 de arbeidsoverenkomst van [verzoekster] te herstellen als bedoeld in het derde lid van artikel 7:683 BW, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [verweerster] hieraan niet voldoet;
II. [verweerster] te veroordelen als bedoeld in het zesde lid van artikel 7:682 BW tot betaling van een bedrag van € 2.759,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en de overige emolumenten als loon voor elke maand vanaf 10 februari 2016 tot heden te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf de vervaldata;
Subsidiair:
de in de bestreden beschikking uitgesproken ontbinding van het dienstverband tussen partijen in stand te laten onder toekenning van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 BW gelijk aan € 27.016,- opgebouwd uit een bedrag van € 17.958,- aan misgelopen salaris over de periode 10 februari 2016 tot 24 augustus 2016 en een bedrag van € 9.058,- aan misgelopen WW-uitkering dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
III. [verweerster] te veroordelen in de kosten van beide instanties.
5.2
[verweerster] heeft in hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de door [verzoekster] opgeworpen grieven en tot bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
5.3
In grief I voert [verzoekster] aan dat de kantonrechter ten onrechte als feit heeft weergegeven dat zij er moeite mee had zich te conformeren aan de werkwijze zoals die wordt gehanteerd bij [verweerster] en dat [leidinggevende] hierover meerdere malen met [verzoekster] heeft gesproken. Deze grief slaagt niet, omdat deze uitgaat van een verkeerde lezing van de bestreden beschikking. De kantonrechter heeft als feit vastgesteld dat
[collega 1] bij [leidinggevende] heeft aangegevendat [verzoekster] er moeite mee had zich te conformeren aan de werkwijze van [verweerster] .
5.4
Verder heeft [verzoekster] aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte als vaststaand feit heeft aangenomen dat [leidinggevende] hierover meerdere malen met [verzoekster] heeft gesproken. [verzoekster] stelt dat er maar enkele gesprekken zijn geweest en dat die gingen over de spanningen op de werkvloer. [leidinggevende] heeft [verzoekster] er niet op aangesproken, zo stelt [verzoekster] , dat zij zich moeilijk zou conformeren aan de werkwijze van [verweerster] . Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld, waarbij het de door [verzoekster] bestreden laatste volzin van rechtsoverweging 2.4 heeft weggelaten. [verzoekster] heeft in zoverre geen belang meer bij deze grief.
5.5
Met de grieven II tot en met VI stelt [verzoekster] dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden op de e-grond en dat haar ten onrechte is verweten dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [verzoekster] betoogt daarin, naar de kern genomen, dat zij na haar indiensttreding op 24 augustus 2015 terecht is gekomen in een organisatie die onrustig was door een zojuist doorgevoerde reorganisatie (namelijk het invoeren van een centraal roosterbureau), waar onvrede leefde onder de medewerkers in verband met die reorganisatie, waar de sfeer vijandig was, waar de leidinggevende ( [leidinggevende] ) onvoldoende sturing gaf, en waar [verzoekster] weinig begeleiding kreeg. Desondanks heeft zij wel degelijk goed gefunctioneerd, zoals blijkt uit de beoordeling van de locatie [locatie 3] . Onder die omstandigheden, zo betoogt [verzoekster] , was haar gedrag, dat mede was ingegeven door de situatie die zij als uitzichtloos ervoer, niet (ernstig) verwijtbaar. [verweerster] heeft geen oog gehad voor de omstandigheden en geen verbetergesprekken met haar gevoerd.
5.6
De grieven falen. Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat met name het doen van uitlatingen aan een collega als opgenomen in de e-mail van 30 oktober 2015 zodanig verwijtbaar handelen van [verzoekster] oplevert, dat van [verweerster] in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarbij wordt overwogen dat die e-mail boven tafel kwam in een situatie waarin [verzoekster] slechts ongeveer drie maanden in dienst was, in welke periode zij problemen in de samenwerking ondervond met vier van haar collega’s, onder wie [leidinggevende] . [verzoekster] schroomde niet om aan haar leidinggevende [leidinggevende] in ongepaste bewoordingen haar opvattingen over haar collega’s mede te delen (“
En verwacht niet te veel van die [collega 3] , [collega 2] heeft het ook allemaal maar nauwelijks onder de knie”, zie de e-mail van 15 september 2015; “
maar [collega 1] dreigt een nagel aan mijn doodskist te worden.”, zie de e-mail van 17 september 2015). Er ontstonden strubbelingen tussen [verzoekster] en [leidinggevende] over de praktische aspecten van het werk, zoals vakantiedagen en werktijden, waarin [verzoekster] eigengereid opereerde, zoals blijkt uit de tekst van de e-mails van bijvoorbeeld 14, 21 en 23 oktober 2015 (‘
geen gezeur over vakantiedagen’, ‘
ik ga eens een tijdje proberen om om 15.30 uur naar huis te gaan’). [verzoekster] heeft voorts het vertrouwen in [leidinggevende] opgezegd. Weliswaar heeft [verzoekster] in de toelichting op grief II (onder 22 van het beroepschrift) betwist het vertrouwen in [leidinggevende] te hebben opgezegd, maar nadat [verweerster] bij de mondelinge behandeling in hoger beroep de desbetreffende e-mail van [verzoekster] had voorgelezen, waarin zij letterlijk het vertrouwen in [leidinggevende] opzegt, heeft [verzoekster] desgevraagd niet ontkend dat zij dat geschreven heeft. [verweerster] heeft daarop gereageerd door met [leidinggevende] , [collega 1] en [verzoekster] twee gesprekken te voeren, op 3 november 2015 en 27 november 2015, bedoeld om de werkrelatie te verbeteren. In die situatie bleek vervolgens dat [verzoekster] op 30 oktober 2015 aan haar [collega 4] de onder 3.14 geciteerde e-mail heeft verstuurd. [verzoekster] heeft op 3 december 2015, toen zij met die e-mail werd geconfronteerd, niet uitdrukkelijk van de inhoud afstand genomen.
5.7
De inhoud van die e-mail gaat naar het oordeel van het hof alle grenzen te buiten, doordat [verzoekster] buiten haar leidinggevende [leidinggevende] om haar collega benadert om [leidinggevende] te ‘wippen’, waarbij zij expliciet stelt een bondgenoot te zoeken om een oorlog te winnen en waarbij zij zich in denigrerende termen over [leidinggevende] uitlaat. Dit handelen kan geen rechtvaardiging vinden in de moeilijke omstandigheden waarin het team na de reorganisatie verkeerde en evenmin in het gebrek aan begeleiding dat [verzoekster] stelt te hebben ervaren. In de toelichting op grief IV (onder 35 van het beroepschrift) heeft [verzoekster] aangevoerd dat zij de e-mail in een emotionele toestand heeft verstuurd, en dat die e-mail gezien moet worden als een laatste roep om hulp. Het hof hecht hieraan geen geloof. Het bericht geeft geen blijk van wanhoop, maar van een plan. [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog verklaard dat zij een ‘directe stijl van communiceren’ heeft. Dit is naar het oordeel van het hof een eufemisme voor een wijze van opereren die een vruchtbare samenwerking onmogelijk maakte. Het hof is ook met de kantonrechter van oordeel dat dit handelen ernstig verwijtbaar is, zodat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht per direct op de e-grond heeft ontbonden.
5.8
[verzoekster] heeft onder 17 van haar beroepschrift aangeboden te bewijzen dat op het centraal roosterbureau in feite geen leiding werd gegeven zodat [verweerster] heeft verzuimd [verzoekster] te begeleiden en/of in te werken. Dit bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat het niet ter zake dienend is. Het hof is van oordeel dat het gedrag van [verzoekster] niet kan worden gerechtvaardigd door het door haar gestelde gebrek aan begeleiding. Bovendien staat vast dat [collega 1] wel degelijk enige begeleiding aan [verzoekster] heeft geboden, al was dat korter en anders dan [verzoekster] kennelijk verwachtte.
5.9
In grief VII voert [verzoekster] terecht aan dat - anders dan de kantonrechter onder 5.7 heeft overwogen - niet zij maar [verweerster] om ontbinding heeft verzocht. Deze grief kan echter niet tot vernietiging leiden, aangezien sprake is van een kennelijke verschrijving, die bovendien niet van invloed is geweest op het dictum van de bestreden beschikking.
5.1
Op grond van het voorgaande faalt het hoger beroep.
5.11
Het hof zal [verzoekster] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [verweerster] zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 718,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 februari 2016;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 718,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E.B. ter Heide, M.E.L. Fikkers en L. Groefsema en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016.