Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellante],
[appellanten],
de gemeente,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
eerste drie grievenbehoeven geen behandeling meer, omdat het hof hiervoor de feiten zelfstandig heeft vastgesteld.
Grief IV,die zich tegen het aannemen van voldoende spoedeisend belang keert, treft dan ook geen doel. Voor zover [appellanten] in de toelichting op de grief stellen dat de voorzieningenrechter de geldigheid van de overeenkomst ten onrechte als vaststaand feit heeft bestempeld, ontbeert de grief een voldoende feitelijke grondslag, nu de aangevallen overweging verder alleen de weergave van de stellingen van de gemeente behelst en geen oordeel daarover bevat.
decentrale.regelgeving.overheid.nl; verder: de Exploitatieverordening). Voor zover de grief erover klaagt dat de voorzieningenrechter onvoldoende op dit verweer heeft gerespondeerd, is de klacht terecht voorgedragen, nu de voorzieningenrechter - mogelijk als gevolg van tijdsdruk en uitgelokt door de wijze van procederen door [appellanten] - het verweer slechts heeft afgewezen onder verwijzing naar het daarop gevolgde schriftelijke betoog van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft daarbij geen blijk gegeven van eigen onderzoek en heeft evenmin aangegeven welke argumenten van de gemeente aan zijn oordeel ten grondslag liggen. Of dit [appellanten] baat, is afhankelijk van de beantwoording van de vraag of daadwerkelijk sprake is van nietigheid van de SOK. Het hof zal de argumenten van [appellanten] daartoe nader bespreken. Het hof merkt daarbij op dat, anders dan de [appellanten] doen voorkomen, het niet aan de gemeente is om aan te tonen dat de SOK geldig is, maar aan [appellanten] om aannemelijk te maken dat de SOK nietig is.
NJ1996/608 dat de strekking van art. 42 WRO (oud) – verhoging van de rechtszekerheid voor grondeigenaren – meebrengt dat de gemeente, indien zij een financiële bijdrage tot verhaal van exploitatiekosten bedingt, haar uit die overeenkomst voortvloeiende aanspraken niet geldend kan maken als de bepalingen van de toepasselijke exploitatieverordening niet in acht zijn genomen. Voorts is aannemelijk dat ook een bepaling waarbij de bouwgrondexploitant zelf voorzieningen van openbaar nut dient te realiseren en deze nadien (voor zover nodig) aan de gemeente over dient te dragen, onder het verhaal van kosten van openbaar nut valt. Dat deze wijze van kostenverhaal geen grondslag kent in de Exploitatieverordening, acht het hof niet aangetoond. De gemeente heeft terecht gewezen op artikel 1 onder d en artikel 6 derde lid, onder e van de Exploitatieverordening. Deze bepalingen staan een dergelijke wijze van kostenverhaal toe. Het hof ziet ook niet in dat, gelijk [appellanten] stellen, indien de gemeente voor een bijdrage als bedoeld in de hiervoor genoemde bepaling opteert, de gemeente vervolgens alsnog gehouden zou zijn om deze bijdrage in natura, in de exploitatieovereenkomst op een concreet geldbedrag te stellen. Artikel 5 lid 3 van de verordening komt eerst in beeld indien de gemeente van [appellanten] naast de realisering van voorzieningen ook betaling vordert van een (aanvullende) geldelijke exploitatiebijdrage. Die situatie is hier volgens [appellanten] zelf niet aan de orde, nu zij betoogd hebben dat de exploitatiebijdrage genoemd in artikel 7 eerste lid van de SOK ziet op buitenplanse kosten, los staat van de SOK en haar grondslag vindt in afspraken die lang voor de opstelling van de SOK waren gemaakt (MvG punt 4.21).
grieven IX en Xdie zich respectievelijke richten tegen de kostenveroordeling en het dictum, ontberen zelfstandig belang en kunnen verder onbesproken blijven; zij leiden niet tot vernietiging van het vonnis in kort geding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen met verbetering van de daarvoor gegeven motivering, evenwel met uitzondering voor zover aan het slot van de veroordeling sub1 is bepaald: "Deze werkzaamheden af te ronden binnen acht weken na aanvang van de werkzaamheden" hetgeen het hof vernietigt en vervangt door de volgende bepaling:
6.De beslissing
en deze werkzaamheden af te ronden vóór 14 september 2016. "