ECLI:NL:GHARL:2016:8115

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
WAHV 200.162.470
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • A. Sekeris
  • J. van Schuijlenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in hoger beroep afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing door gemachtigde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 17 oktober 2014. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 267,- wegens overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. De kantonrechter had het beroep ongegrond verklaard, waarop de gemachtigde van de betrokkene in hoger beroep verzocht om vergoeding van proceskosten.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de officier van justitie niet gehouden was om de betrokkene te horen. Het hof stelde vast dat het beroep niet kennelijk ongegrond was en dat de betrokkene in de gelegenheid had moeten worden gesteld om gehoord te worden. De beslissing van de kantonrechter werd vernietigd en het hof verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond.

Echter, het hof wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. Het hof concludeerde dat de wijze waarop de gemachtigde had geprocedeerd niet redelijkerwijs het belang van de betrokkene diende, aangezien er geen kosten van beroepsmatige rechtsbijstand waren gemaakt die de betrokkene redelijkerwijs had moeten maken. De gemachtigde had in zijn beroepschrift bij de kantonrechter geen andere gronden tegen de sanctie naar voren gebracht dan in het eerdere beroepschrift bij de officier van justitie, wat de afwijzing van de proceskostenvergoeding rechtvaardigde. Het hof verklaarde het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

WAHV 200.162.470
11 oktober 2016
CJIB 175309737
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 17 oktober 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [plaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene heeft onder meer aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de officier van justitie mocht afzien van het horen en dat de officier van justitie niet gehouden was om een gelegenheid te geven de beroepsgronden aan te vullen. Er was verzocht om te worden gehoord en er was geen sprake van een kennelijk ongegrond beroep bij de officier van justitie, zodat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had moeten vernietigen.
2. De gemachtigde heeft bij brief van 23 oktober 2013 een administratief beroepschrift ingediend, waarin hij de officier van justitie heeft verzocht de betrokkene te horen. De officier van justitie heeft - zonder enige overweging aan dit verzoek te wijden - van het horen afgezien en het beroep ongegrond verklaard.
3. Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de WAHV moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Hij kan daar, voor zover hier van belang, van afzien, indien het beroep kennelijk ongegrond is.
4. Het hof is van oordeel dat de betrokkene in dit geval had moeten worden gehoord door de officier van justitie, aangezien het beroep, waarin de gedraging is betwist, niet kennelijk - dat wil zeggen aanstonds blijkend, zonder dat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is - ongegrond is.
5. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie vernietigen. De overige bezwaren van de gemachtigde tegen deze beslissingen behoeven geen bespreking meer.
6. Vervolgens zal het hof het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking beoordelen.
7. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 267,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid binnen de bebouwde kom (verkeersbord A1) met 27 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 1 augustus 2013 om 13.23 uur op de Europalaan te Eindhoven met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
8. In hoger beroep is gesteld dat de betrokkene in verband met de verkeerssituatie geen andere mogelijkheid had dan te handelen zoals hij heeft gedaan. Omdat het hem niet lukte om te ritsen, heeft hij snelheid gemaakt voor het invoegen en hiermee voorkomen dat hij over het verdrijvingsvlak zou moeten rijden, dan wel dat een onveilige situatie zou kunnen ontstaan.
9. Dienaangaande overweegt het hof dat de door de betrokkene gestelde omstandigheden, wat hiervan ook zij, geen rechtvaardiging kunnen geven voor het overschrijden van de toegestane snelheid.
10. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond dient te worden verklaard.
11. Omdat de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie worden vernietigd, is vervolgens de vraag aan de orde of termen aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek om de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. Het hof kan een partij veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het hoger beroep, het beroep bij de kantonrechter en het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof stelt in dit verband het volgende vast. De betrokkene en diens gemachtigde zijn niet ter zitting van de kantonrechter verschenen om te worden gehoord, terwijl de gemachtigde erover klaagde dat de betrokkene of zijn gemachtigde niet door de officier van justitie zijn gehoord. Evenmin heeft (de gemachtigde van) de betrokkene in hoger beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord. Daarnaast heeft de gemachtigde van de betrokkene in zijn beroepschrift bij de kantonrechter geen (andere) gronden tegen het opleggen van de administratieve sanctie naar voren gebracht, terwijl hij in zijn beroepschrift bij de officier van justitie gronden had aangevoerd en erover klaagde dat hem geen termijn was gegeven voor het aanvullen van de gronden. Verder heeft de gemachtigde in zijn beroepschrift bij de officier van justitie gesteld dat de betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht en op de pleeglocatie aanwezig te zijn geweest, terwijl hij destijds staande was gehouden en de gemachtigde in hoger beroep stelt dat de betrokkene geen andere mogelijkheid had dan te handelen zoals hij heeft gedaan en in dit kader de situatie beschrijft zoals hij die destijds ter plaatse heeft ervaren. Nog daargelaten dat een en ander niet met elkaar valt te rijmen, valt niet in te zien dat (de gemachtigde van) de betrokkene het pas in hoger beroep aangevoerde argument tegen het opleggen van de sanctie niet reeds in zijn beroepschrift bij de officier van justitie had kunnen aanvoeren. Naar het oordeel van het hof kan de wijze waarop de gemachtigde in dit geval heeft geprocedeerd niet redelijkerwijs geacht worden het belang van de betrokkene te dienen. Dit belang is gelegen in de vernietiging van de bij de inleidende beschikking opgelegde administratieve sanctie. Ook bij een uiterst terughoudende toetsing, kunnen de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden niet redelijkerwijs geacht worden hierop gericht te zijn geweest. Aldus is niet gebleken van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarom zal het hof het verzoek tot vergoeding van proceskosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Witt, Sekeris en Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.