ECLI:NL:GHARL:2016:8088
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging vonnis en afwijzing ontnemingsvordering in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 5 februari 2016. De veroordeelde, geboren in 1953, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor oplichting, valsheid in geschrift en witwassen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 28 september 2016, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 5.123.240. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten door het oplichten van zestien benadeelde partijen, waarvan de vorderingen in een eerder arrest zijn toegewezen tot een bedrag van ruim vijf miljoen euro.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De vordering van de advocaat-generaal tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel is afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering niet in overeenstemming is met de inhoud en strekking van artikel 36e, lid 9, van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. R. de Groot als voorzitter, en is ter openbare terechtzitting uitgesproken. De zaak is geregistreerd onder parketnummer 21-00747-16.