ECLI:NL:GHARL:2016:802

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
21-002412-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een gewapende overval op een juwelier in Kanaleneiland, Utrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een gewapende overval op een juwelier in Kanaleneiland, Utrecht. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank, waarin een vordering tot ontneming van voordeel was behandeld. Het hof heeft de zaak onderzocht op meerdere terechtzittingen en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten van de overval, waarbij sierraden zijn buitgemaakt ter waarde van € 87.000,-. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 21.750,- wordt geschat, en dat de veroordeelde de verplichting krijgt opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 10.875,-, rekening houdend met de rol van de veroordeelde en de medeveroordeelde tijdens de overval.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling aan de Staat heeft vastgesteld op het bedrag van € 10.875,-. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters van het hof, waarbij mr. M.J. Stolwerk buiten staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002412-14
Uitspraak d.d.: 5 februari 2016
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 15 april 2014 met parketnummer 16-701055-13 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in P.I. [plaats].

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 januari 2015, 23 oktober 2015 en 22 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op totaal € 21.750,-. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 21.750,- en dat aan hem wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 5 februari 2016 (parketnummer 21-002410-14) onder meer ter zake - kort gezegd - een gewapende overval op een juwelier, waarbij sierraden zijn buitgemaakt, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier [1] en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 10.875,-. Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Uit de aangifte van juwelier [naam] volgt dat tijdens de overval uit de vitrines in zijn winkel een groot aantal sierraden zijn weggenomen. [2]
De winkelwaarde van de weggenomen sierraden is geschat op een bedrag van € 87.000,-. [3]
Veroordeelde heeft het hem tenlastegelegde ontkend en zodoende niets verklaard over de verdeling van de opbrengst van de bij de overval buitgemaakte juwelen. De medeveroordeelde heeft als getuige in de strafzaak van veroordeelde echter verklaard dat hij en de mededader van de overval één tas met buitgemaakte sierraden op de vlucht zijn verloren. De overgebleven sierraden zijn verkocht aan een heler. De medeveroordeelde en diens mededader hebben daar in totaal € 15.000,- voor ontvangen welke opbrengst hij en zijn mededader hebben gedeeld.
De juistheid van de stelling van de medeveroordeelde over het verlies van het gestolene kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven, omdat door de veroordeelden op het moment van de voltooiing van het bewezenverklaarde delict wederrechtelijk voordeel is verkregen. Dat zij één tas met sierraden op hun vlucht zouden zijn verloren, maakt dat niet anders.
Het hof zal daarom uitgaan van het rapport berekening wederechtelijk verkregen voordeel. Het hof schat, conform die rapportage, de verkoopwaarde van de juwelen op 25 procent van de winkelwaarde en niet - zoals door de verdediging - is betoogd op 20 procent.
25% van € 87.000,- = € 21.750. [4]
Aangezien het aannemelijk is dat de daders de buit - gelet op hun gelijkwaardige rol tijdens en voorafgaand aan de overval - hebben gedeeld zal het hof de verkregen opbrengst pondspondsgewijs verdelen.
Het door veroordeelde behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt dan € 10.875,- (€ 21.750 / 2).
Het hof ziet, anders dan de rechtbank en de verdediging, geen aanleiding om het eigen risico ad € 2.500,- dat door de verzekeraar in mindering is gebracht op het aan de benadeelde partij uitbetaalde schadebedrag in mindering te brengen op het door veroordeelde behaalde voordeel.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals zij gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
10.875,- (tienduizend achthonderdvijfenzeventig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 10.875,- (tienduizend achthonderdvijfenzeventig euro).
Aldus gewezen door
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. R. de Groot en mr. M.J. Stolwerk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en op 5 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.J. Stolwerk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders is vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar de bewijsmiddelen in de ordners 09anjer13. Daarbij gaat het, tenzij anders vermeld, om in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Ordner ‘zaakdossier I’, p. 173-174.
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex 36e 2e lid Sr, zijnde een geschrift.
4.Zie voetnoot nummer 3.