ECLI:NL:GHARL:2016:7961

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
21-006504-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in ontnemingszaak met draagkrachtverweer van een 74-jarige veroordeelde met hoge schulden en beperkte AOW

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een veroordeelde, geboren in 1942, die in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt op € 83.060,97, maar dat de betalingsverplichting op nihil wordt gesteld. De verdediging heeft aangevoerd dat de veroordeelde, gezien zijn leeftijd van 74 jaar, onvolledige AOW, hoge schulden en het feit dat hij zowel zakelijk als persoonlijk failliet is verklaard, niet in staat is om enig bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 21 september 2016 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.R. van der Pol.

Het hof oordeelt dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld, maar heeft de betalingsverplichting aangepast. De huidige en toekomstige draagkracht van de veroordeelde is onvoldoende om het vastgestelde bedrag te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen substantieel vermogen heeft en dat er aanzienlijke vorderingen van concurrente schuldeisers openstaan. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil te stellen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de vaststelling van de betalingsverplichting, die is aangepast naar nihil.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006504-15
Uitspraak d.d.: 5 oktober 2016
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 5 november 2015 met parketnummer 17-880039-12 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942,
ingeschreven te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat de beslissing van de eerste rechter wordt vernietigd, dat het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vaststelt op € 83.060,97 en dat de betalingsverplichting op nihil wordt gesteld. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman,
mr. M.R. van der Pol, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd, met uitzondering van de vaststelling van de opgelegde betalingsverplichting en met verbetering van de daarop betrekking hebbende motivering.

Draagkracht

Ten aanzien van de betalingsverplichting heeft de verdediging aangevoerd dat deze op nihil moet worden gesteld omdat de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van veroordeelde niet voldoende zal zijn om enig bedrag aan de Staat te kunnen betalen.
Veroordeelde is zowel zakelijk als persoonlijk failliet verklaard. Hij is 74 jaar oud en geniet geen inkomsten uit arbeid. Hij ontvangt een, wegens verblijf in het buitenland en daardoor verminderde AOW-opbouw, beperkte AOW-uitkering waarop, behoudens de beslagvrije voet, beslag is gelegd door schuldeisers van verdachte. Niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde beschikt over een substantieel vermogen.
Ter zitting van het hof is voorts aannemelijk geworden dat nog een bedrag van ruim 1,7 miljoen euro aan vorderingen van concurrente schuldeisers open staat.
Gelet op deze omstandigheden is duidelijk dat veroordeelde nu en in de toekomst niet de draagkracht heeft en zal hebben om het vastgestelde bedrag van € 83.060,97 aan de Staat te betalen. Daarom zal de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, conform de vordering van de advocaat-generaal en het pleidooi van de raadsman, worden vastgesteld op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft het daarbij vastgestelde bedrag (van € 20.000,-) tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en in zoverre opnieuw rechtdoende:
Stelt de verplichting tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. W.P.M. ter Berg en mr. G. Dam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 5 oktober 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.