ECLI:NL:GHARL:2016:7938

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
200.177.997
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over schenking en taken van de executeur

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen [Appelante] en [geïntimeerde] over de rechtmatigheid van betalingen die [Appelante] heeft gedaan vanuit de nalatenschap van erflaatster, die op 29 juli 2012 is overleden. [Appelante], de nicht van erflaatster, was benoemd tot executeur in het testament van erflaatster, dat op 27 juli 2012 was opgemaakt. In het testament werd [Appelante] belast met de taak om de nalatenschap te beheren en de schulden te voldoen. Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland, waar [geïntimeerde] in eerste aanleg [Appelante] had aangeklaagd voor onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking, met als doel een bedrag van € 213.330,- te vorderen, vermeerderd met rente en kosten.

Het hof oordeelt dat [Appelante] verschillende bedragen van de bankrekening van erflaatster naar haar eigen rekening heeft overgemaakt, zonder dat hiervoor een rechtsgrond of titel aanwezig was. De betalingen betroffen onder andere een bedrag van € 130.000,- en € 68.550,-, die volgens het hof niet rechtsgeldig aan [Appelante] zijn uitbetaald, omdat deze betalingen als schenkingen moeten worden beschouwd die niet zijn uitgevoerd tijdens het leven van erflaatster. Het hof concludeert dat er geen notariële akte is opgemaakt voor de gestelde schenking, waardoor deze niet rechtsgeldig is.

Daarnaast oordeelt het hof dat [Appelante] geen recht heeft op een vergoeding voor haar werkzaamheden als executeur, omdat zij tekort is geschoten in haar taken. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin [Appelante] werd veroordeeld tot terugbetaling van de onterecht ontvangen bedragen aan de nalatenschap. Het hof legt de proceskosten van het hoger beroep op aan [Appelante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel/familie
zaaknummer gerechtshof 200.177.997
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 271030)
arrest van 4 oktober 2016
in de zaak van
[Appelante],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [Appelante] ,
advocaat: mr. J.W. Schouten,
tegen:
[geïntimeerde],
in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.H. Broeksema.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 10 december 2014 en 3 juni 2015 die de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Zutphen) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 31 augustus 2015,
- het anticipatie-exploot van 29 september 2015,
- de memorie van grieven (met productie 1),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Op 29 juli 2012 is overleden [erflaatster] (hierna: erflaatster). [Appelante] is een nicht (dochter van een broer) van erflaatster. [geïntimeerde] is de zoon van een vooroverleden neef (zoon van een zus) van erflaatster.
3.2
Bij testament van 27 juli 2012 heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt. Daarin staat, voor zover hier relevant:
“III. LEGATEN
Ik legateer aan mijn nicht, [Appelante] (…): de eerste keuze uit mijn sieraden.
Ik legateer aan mijn neven en nichten (kinderen van mijn broers en zusters) tezamen: al zodanige zaken uit mijn inboedel die zij verkiezen, in goed overleg onderling te verdelen. (…)
IV. ERFSTELLING
Ik benoem tot erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen:
mijn neven en nichten (kinderen van mijn broers en zusters).
V. EXECUTELE
Ik benoem tot executeur mijn voornoemde nicht, [Appelante] , (…) voor welke benoeming de volgende bepalingen gelden:
Meer executeurs
De executeur heeft de bevoegdheid bij notariële akte een of meer executeurs aan zich toe te voegen of in haar plaats te stellen. (…)
Taak executeur/bevoegdheid
De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens haar beheer uit die goederen moeten worden voldaan, zoals het afgeven van legaten, het nakomen of uitvoeren van overeenkomsten en de voldoening van de kosten van mijn begrafenis of crematie, van eventuele taxatie- en boedelkosten en van de successierechten die ten laste komen van erfgenamen of legatarissen. In verband met de betaling van de schulden is de executeur bevoegd de door haar beheerde goederen van mijn nalatenschap te gelde te maken.
De executeur behoeft over de keuze en de te gelde making niet in overleg te treden met de erfgenamen en hun toestemming daarvoor is ook niet vereist. (…)
Boedelbeschrijving
De executeur moet binnen drie maanden na mijn overlijden een boedelbeschrijving, met inbegrip van een voorlopige staat van schulden van de nalatenschap opmaken en de haar bekende schuldeisers oproepen om hun vorderingen bij haar of bij de boedelnotaris in te dienen. Aan de erfgenamen wordt een afschrift van de boedelbeschrijving ter beschikking gesteld.
Vertegenwoordiging
De executeur vertegenwoordigt bij de vervulling van haar taak mijn erfgenamen in en buiten rechte. De executeur kan een legaat aan zichzelf afgeven en zelf als wederpartij optreden bij de uitvoering of nakoming van een overeenkomst.
Inlichtingen
De executeur moet aan een erfgenaam alle gewenste inlichtingen geven over de uitoefening van haar taak.
Rekening en verantwoording
De executeur is verplicht jaarlijks en bij het einde van haar beheer rekening en verantwoording af te leggen aan mijn erfgenamen. Zij geeft jaarlijks aan de erfgenamen een overzicht van de voor de belastingheffing van belang zijnde inkomsten en kosten.
Loon
Aan de executeur komt het (op mijn sterfdag geldende) wettelijk loon toe.
De door haar gemaakte onkosten worden direct uit de nalatenschap aan haar voldaan.
Uitvaart
Ik leg de executeur de last op mijn begrafenis of crematie te regelen. (…)”
3.3
[Appelante] heeft verschillende bedragen van de bankrekening van erflaatster naar haar eigen bankrekening overgemaakt: € 10.000,- op 3 augustus 2012,
€ 130.000,- op 18 december 2012 en € 68.550,- op 1 mei 2014 (totaal € 208.550,-). Daarnaast heeft zij aan zichzelf op 8 oktober 2012 ten titel van loon executeur € 2.400,- betaald en heeft zij op 9 oktober 2012 aan [persoon 1] van “adm en ado centrum ACC” een bedrag van € 2.380,- overgemaakt.
3.4
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 23 mei 2014 is [Appelante] ontslagen als executeur en is [geïntimeerde] benoemd tot haar opvolger.
3.5
Op 8 augustus 2014 heeft [geïntimeerde] ten laste van [Appelante] (derden)beslag gelegd. De kosten hiervan bedragen € 620,50.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd [Appelante] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 213.330,-, vermeerderd met wettelijke rente en kosten (van conservatoir beslag en buitengerechtelijke incasso), op grond van onrechtmatige daad (benadeling van de nalatenschap), subsidiair ongerechtvaardigde verrijking.
4.2
[Appelante] heeft verweer gevoerd. Zij heeft hiertoe kort samengevat aangevoerd dat erflaatster, enige dagen voor het opmaken van het testament, haar als dank voor haar hulp en gezelschap in de laatste 15 jaren van haar leven een blanco cheque heeft gegeven, met de mededeling dat zij mocht nemen wat zij hebben wilde, en een cheque van
€ 10.000,- bedoeld voor de kosten van de uitvaart.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 juni 2015 [Appelante] veroordeeld tot betaling van voormelde hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en beslagkosten. Tevens is zij veroordeeld in de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Aan de orde is de vraag of [Appelante] de hiervoor bij 3.3 vermelde betalingen heeft mogen doen. Vooropgesteld moet worden dat [Appelante] als executeur de taak had de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens haar beheer uit die goederen behoren te worden voldaan, en dat zij binnen drie maanden na het overlijden een boedelbeschrijving, met inbegrip van een voorlopige staat van schulden van de nalatenschap, diende op te maken en aan de erfgenamen een afschrift daarvan ter beschikking te stellen. Voorts was zij verplicht jaarlijks en bij het einde van haar beheer rekening en verantwoording af te leggen aan de erfgenamen. Zij kon een legaat aan zichzelf afgeven en zelf als wederpartij optreden bij de uitvoering of nakoming van een overeenkomst.
5.2
De grieven 1 tot en met 3 betreffen de vraag of [Appelante] de bedragen van € 130.000,-, en € 68.550,- rechtsgeldig aan zichzelf heeft kunnen uitbetalen omdat sprake is van een voltooide schenking. [Appelante] stelt zich op het standpunt dat de schenking voltooid was toen enerzijds door erflaatster het aanbod tot schenking was gedaan, toen zij haar een ondertekende, maar verder niet ingevulde overschrijvingskaart overhandigde met de mededeling dat zij mocht nemen wat zij hebben wilde, en anderzijds dat aanbod door [Appelante] niet aanstonds is afgewezen, nu zij deze overschrijvingskaart heeft aangenomen en erflaatster heeft bedankt voor het gebaar. [geïntimeerde] heeft dit betwist.
5.3
Het hof oordeelt als volgt. [Appelante] heeft ter comparitie na antwoord in eerste aanleg verklaard dat zij erflaatster in de periode van 2 á 3 weken voorafgaand aan haar overlijden in het ziekenhuis een keer rechtstreeks heeft gevraagd of ze ook aan haar wilde denken, dat erflaatster heeft gezegd: “ik maak het goed met je”, dat zij van haar erfenis wat extra zou krijgen. Voorts heeft erflaatster tegen [Appelante] gezegd dat zij moest pakken wat zij hebben wilde. Toen [Appelante] hierop later terug kwam, heeft erflaatster haar een door erflaatster ondertekende maar verder niet ingevulde overschrijvingskaart gegeven. Voorts heeft zij verklaard dat zij niet hebben gesproken over wanneer zij het geld zou mogen opnemen, dat het voor haar duidelijk was dat zij het geld pas zou opnemen na het overlijden van erflaatster, en dat het volgens haar ook voor erflaatster duidelijk was dat dit de bedoeling was. Deze verklaring is door [geïntimeerde] betwist.
De bewijslast voor de stelling dat sprake was van een voltooide schenking ligt bij [Appelante] . Alleen haar eigen verklaring is onvoldoende om tot bewijs in haar voordeel te kunnen strekken. Ander bewijs, behalve de ondertekende en overigens blanco overschrijvingskaart - waarvan de echtheid van de handtekening door [geïntimeerde] is betwist - is niet voorhanden. [Appelante] heeft in hoger beroep geen bewijsaanbod meer gedaan, zodat het hof aan een bewijsaanbod niet toekomt. Alleen al op grond van het voorgaande falen de grieven. Ook indien het hof zou uitgaan van de juistheid van gang van zaken zoals [Appelante] heeft verklaard, baat dit haar niet. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen volgt uit de eigen verklaring van [Appelante] ter comparitie dat de schenking de strekking heeft dat zij pas na het overlijden van de erflaatster zou worden uitgevoerd. Op grond van artikel 7:177 lid 1 BW vervalt een dergelijke schenking indien deze niet reeds tijdens het leven van de schenker is uitgevoerd, met het overlijden van de schenker, tenzij de schenking door de schenker persoonlijk is aangegaan en van de schenking een notariële akte is opgemaakt. Vast staat dat er geen notariële akte is opgemaakt van de gestelde schenking. Van een van de in dit wetsartikel genoemde uitzonderingen in combinatie met een ondertekende onderhandse akte is eveneens geen sprake. Er is geen rechtsgrond of titel voor de betaling, zodat dit bedrag dient te worden terugbetaald aan de nalatenschap. Bovendien betreft het gedrag van € 68.550,- volgens [Appelante] schenkingsbelasting, die voor rekening van [Appelante] zelf is.
5.4
Ten aanzien van de cheque van € 10.000,- bedoeld voor de uitvaartkosten heeft [Appelante] aangevoerd dat hier eveneens sprake is van een bij leven van erflaatster voltooide schenking, doordat [Appelante] de ondertekende overschrijvingskaart van erflaatster aanstonds heeft aanvaard. Het hof begrijpt uit de verklaring van [Appelante] - veronderstellenderwijs van de juistheid ervan uitgaande - dat deze € 10.000,- niet bedoeld was als een schenking maar als onkostenvergoeding. Niet gesteld of gebleken is echter dat dit bedrag is gebruikt voor de uitvaart, terwijl [geïntimeerde] in eerste aanleg bovendien heeft aangevoerd dat er een uitvaartverzekering was. Dat betekent dat dit bedrag terugbetaald moet worden aan de nalatenschap.
5.5
De vijfde grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat aan [Appelante] in haar hoedanigheid van executeur-testamentair geen loon toekomt. Zij voert hiertoe aan dat artikel 4:144 lid 2 BW geen voorwaarden stelt aan de wijze van taakvervulling, en dat [Appelante] geen ervaring met dit soort werkzaamheden had. [geïntimeerde] heeft de stellingen van [Appelante] gemotiveerd betwist.
Het hof oordeelt als volgt. De kantonrechter heeft bij beschikking van 23 mei 2014 [Appelante] als executeur ontslagen, en heeft hiertoe overwogen dat niet is gebleken dat zij als executeur de nalatenschap op adequate wijze heeft bestierd, dat een boedelbeschrijving niet is opgemaakt en dat zij evenmin informatie heeft verstrekt aan de mogelijke erfgenamen die hun positie met betrekking tot de nalatenschap willen bepalen.
[Appelante] heeft bij haar memorie van grieven geen omstandigheden aangevoerd noch haar stellingen onderbouwd met bescheiden die leiden tot een ander oordeel dan dat van de kantonrechter. Het hof is daarom van oordeel dat vast staat dat [Appelante] tekortgeschoten is in haar werkzaamheden van executeur, zodat aan haar geen vergoeding voor executeurswerkzaamheden toekomt. Dat [Appelante] geen ervaring had met executeurswerkzaamheden wil het hof wel aannemen. Dat leidt echter niet tot een ander oordeel, nu zij op geen enkele manier inzicht heeft gegeven in de door haar gedane inspanningen.
5.6
Grief 6 betreft de beslissing van de kantonrechter dat de aanbetaling aan AAC van
€ 2.380,- dient te worden terugbetaald aan de boedel, met de overweging dat onvoldoende is weersproken dat tegenover die betaling geen reële werkzaamheden hebben gestaan. [Appelante] voert in hoger beroep aan dat AAC de banktegoeden heeft geïnventariseerd, bankafschriften verzameld en geordend, meerdere bezoeken aan de bank heeft afgelegd om de tekenbevoegdheid in orde te maken, aangifte IB gedaan, contact met de belastingdienst heeft onderhouden in verband met schenkingsrecht, contact heeft onderhouden met de boedelnotaris en [Appelante] heeft bijgestaan in de procedure tot ontslag als executeur. Zij voert voorts aan dat aannemelijk is dat deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden en daarmee ongeveer 40 uur gemoeid zijn en het salaris niet excessief is, maar dat geen factuur (meer) voorhanden is. [geïntimeerde] heeft de stellingen van [Appelante] gemotiveerd betwist.
Het hof is van oordeel dat [Appelante] niet, althans onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden AAC heeft verricht tegen welk tarief en welke tijd daarmee gemoeid is geweest. Zij heeft in hoger beroep geen factuur of specificatie overgelegd, terwijl dat wel op haar weg gelegen had. Het hof komt derhalve niet tot een ander oordeel dan de rechtbank op dit punt.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [Appelante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen, te vermeerderen met eventuele nakosten zoals gevorderd.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten (exploot van anticipatie) € 96,16
- griffierecht € 1.615,-
- salaris advocaat (1 punt x tarief VI) € 3.263,- _________
Totaal €
4.974,16

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Zutphen) van 3 juni 2015;
veroordeelt [Appelante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.711,16 voor verschotten en op € 3.263,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [Appelante] in de eventuele nakosten, begroot op € 131,-- of (€ 205,--), met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval [Appelante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de veroordeling van [Appelante] in de proceskosten betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, J.H. Lieber en M.M.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2016.