In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2015. De zaak betreft de fiscale behandeling van de eigen woning en spaargeld van belanghebbende in relatie tot de aftrekbaarheid van advocaatkosten in het kader van echtscheiding en de vermogensrendementsheffing. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.152 en uit sparen en beleggen van € 10.194 had. Na bezwaar werd het inkomen uit werk en woning verlaagd, maar belanghebbende ging in beroep tegen de uitspraak van de rechtbank die de aanslag verder verlaagde. Het Hof oordeelde dat de kosten van de advocaat in de echtscheidingsprocedure niet aftrekbaar zijn als kosten van uitkeringen en verstrekkingen, omdat woningen en spaartegoeden niet als dergelijke uitkeringen kunnen worden gekwalificeerd. Het Hof verwierp ook de stelling van belanghebbende dat de vermogensrendementsheffing in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Eerste Protocol (EP). Het Hof concludeerde dat de wettelijke regeling niet onredelijk of onbillijk is en dat er geen sprake is van discriminatie. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.