ECLI:NL:GHARL:2016:7862

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
21-005167-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeval tussen vrachtwagencombinatie en personenauto met vrijspraak voor artikel 6 WVW 1994 en veroordeling voor artikel 5 WVW 1994

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1960 en wonende te [adres], was betrokken bij een verkeersongeval op 19 augustus 2013, waarbij een vrachtwagencombinatie en een personenauto met elkaar in botsing kwamen. De verdachte werd primair beschuldigd van schuld aan het ongeval op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), maar het hof oordeelde dat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen het niet aansluiten van de ABS/EBS-kabel en het ontstaan van het ongeval. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 5 WVW 1994, omdat hij als bestuurder van de vrachtwagencombinatie gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De verdachte had de controle over zijn voertuig verloren, wat leidde tot een aanrijding met de personenauto, waarbij de bestuurster ernstig gewond raakte. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de impact van het ongeval op zijn leven.

De uiteindelijke straf bestond uit een geldboete van € 1.000,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de beslissing genomen in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde, en heeft de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005167-14
Uitspraak d.d.: 4 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 4 september 2014 met parketnummer 18-830211-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1960] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte ter zake het subsidiair ten laste gelegde tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis en tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 19 augustus 2013 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten: een voertuigcombinatie van trekker met oplegger, daarmede rijdende over de weg, de [wegnummer] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
doordat verdachte zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest, aangezien verdachte
bij aanvang van het besturen van dat motorrijtuig, de ABS-stekker en/of de ABS-leiding van de trekker (trekkend voertuig), niet aan de oplegger (op de ABS/EBS-aansluiting) heeft gekoppeld, althans geen verbinding van die ABS-stekker en/of die ABS-leiding tussen trekker en ABS/ EBS-aansluiting van de oplegger tot stand heeft gebracht,
en toen aldus met die voertuigcombinatie is gaan rijden, met een snelheid van ongeveer 84 kilometer per uur en gekomen ter hoogte van een- gezien verdachtes rijrichting - in die weg gelegen bocht naar rechts, in plaats van op de normale wijze de rijbaan van die weg te blijven volgen, met de rechter)(achter)wielen van die trekker en/of die oplegger in de berm is gereden, althans is uitgekomen en/of (vervolgens) is gaan remmen en/of (vervolgens) een stuurcorrectie heeft gemaakt,
waarna en/of waarbij tijdens het remmen en/of het maken van die stuurcorrectie de oplegger ten opzichte van de trekker is gaan scharen als gevolg van het blokkeren van de wielen van de oplegger en/of het ontbreken van de koppeling tussen de trekker en de oplegger met de ABS-stekker en/of ABS-leiding, althans doordat het ABS-systeem niet in werking trad en/of kon treden
en/of (vervolgens) met die voertuigcombinatie geheel of gedeeltelijk op de rijbaan en/of het weggedeelte voor het hem tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, althans terecht is gekomen,
en/of (vervolgens) tegen een op die rijbaan en/of weggedeelte hem tegemoetkomende personenauto is aangereden en/of gebotst en/of aangegleden,
waardoor de bestuurster van die personenauto, genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) gebroken rib(ben) en/of een gebroken pols/polsen en/of een ontwrichte pols, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 augustus 2013 te [plaats] , gemeente [gemeente] , als bestuurder van een voertuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, [wegnummer] ,
en toen
rijdende met een snelheid van ongeveer 84 kilometer per uur,
gekomen ter hoogte van een in die weg gelegen bocht, gezien verdachtes rijrichting, naar rechts, dat motorrijtuig op zodanige wijze heeft bestuurd en/of beremd, dat hij met de (rechter)(achter)wielen van die trekker en/of die oplegger in de berm heeft gereden en/of dat voertuig zodanig heeft gecorrigeerd dat hij de controle over dat voertuig heeft verloren, waarbij de oplegger ten opzichte van de trekker is gaan scharen, op een moment dat de bestuurster van een personenauto hem, verdachte, over die weg (zeer) dicht was genaderd,
waardoor, althans mede waardoor tussen genoemde voertuigen een botsing of aanrijding, althans aanglijding is ontstaan, waarbij de bestuurster van die auto ernstig gewond is geraakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof stelt voorop dat uit de stukken van het dossier, in het bijzonder uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] , blijkt dat het ongeval grote gevolgen voor haar heeft gehad, waarvan zij nog dagelijks de lichamelijke en psychische gevolgen ondervindt.
Of aan de zijde van verdachte sprake is van schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) betreft echter een juridische beoordeling van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen - waaronder is begrepen het aan het slachtoffer aangedane leed - van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, kan afgeleid worden dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW.
In hoger beroep zijn op verzoek van de verdediging op 17 augustus 2015 door de raadsheer-commissaris [verbalisant] (brigadier van politie), [inspecteur] (inspecteur RDW) en [onderzoeker NFI] (verkeersongevallen onderzoeker NFI) als getuige-deskundigen gehoord.
[onderzoeker NFI] heeft - voor zover hier van belang - verklaard:
''U ( [verbalisant] ) gaat er vanuit dat er maximaal is geremd bij de trekker en oplegger, want de wielen van de oplegger zouden hebben geblokkeerd. Maar dat staat wat mij betreft op geen enkele manier vast. Met de tachograaf als bron kan ik de gemiddelde remvertraging berekenen van het moment dat de chauffeur (het hof begrijpt: verdachte) gaat reageren tot het moment dat hij (het hof begrijpt: de voertuigcombinatie) stilstaat. Daar kun je een gemiddelde vertraging over berekenen. Dat is geen vertraging die past hij het blokkeren of maximaal remmen met de trekker. Dat haal ik uit de tachograaf gegevens. Het gegeven dat je nodig hebt is de beginsnelheid, en dat staat in het VOA rapport, dat is 84 km/h. Vervolgens is er een afstand van 215 meter die nog moet worden afgelegd. Ik heb dat vervolgens zelf berekend. Ik pas dan een bewegingsvergelijking toe: v = wortel 2 maal a maal s. V is de snelheid in meters per seconde. A is de vertraging in meters per seconde in het kwadraat. En de s is de afstand. (…).
Als je alleen maar rekent vanuit een beginsnelheid en een eindsnelheid van 0, kun je de gemiddelde vertraging berekenen. Nou is er hier wel een beetje eindsnelheid in de vorm van de energie die bij de botsing verloren gaat, maar zou ik die nog betrekken bij de berekening, wordt de gemiddelde te berekenen vertraging nog lager. (…).
Daar dan weer op voortbordurend: de vertraging die ik heb berekend heb ik over twee verschillende afstanden gedaan. De eerste vanaf het begin van de sporen in de berm en het tweede vanaf het eind van de sporen in de berm. Gerekend vanaf de beginsporen in de berm is de vertraging 1,7 meter per seconde kwadraat en gerekend vanaf het einde van de sporen in de berm is de vertraging 1,9 à 2,0 meter per seconde kwadraat. Dat duidt niet op maximaal remmen of blokkeren van de wielen. En daarmee is dus ook niet gezegd dat het EBS/ABS systeem zou worden aangesproken.. (…).
Ja, maar het is dus maar de vraag of het er toe doet of het EBS/ABS systeem gewerkt heeft. (…).''
Uit de verklaring van [onderzoeker NFI] volgt dat niet kan worden vastgesteld dat zodanig is geremd dat dit -bij een goed werkend systeem- zou hebben geleid tot activering van het ABS/EBS-systeem. Dit betekent dat geen causaal verband is vast te stellen tussen het al dan niet aansluiten van de ABS/EBS-kabel en het ontstaan van het ongeval, terwijl dit wel als essentieel onderdeel van het primair ten laste gelegde moet worden aangemerkt om tot een bewezenverklaring te komen van schuld aan het ongeval zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Het hof spreekt de verdachte derhalve vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 19 augustus 2013 te [plaats] , gemeente [gemeente] , als bestuurder van een voertuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, [wegnummer] , en toen rijdende met een snelheid van ongeveer 84 kilometer per uur, gekomen ter hoogte van een in die weg gelegen bocht, gezien verdachtes rijrichting, naar rechts, dat motorrijtuig op zodanige wijze heeft bestuurd, dat hij met de rechter (achter)wielen van die oplegger in de berm heeft gereden en/of dat voertuig zodanig heeft gecorrigeerd dat hij de controle over dat voertuig heeft verloren, waarbij de oplegger ten opzichte van de trekker is gaan scharen, op een moment dat de bestuurster van een personenauto hem, verdachte, over die weg zeer dicht was genaderd, waardoor tussen genoemde voertuigen een botsing of aanrijding is ontstaan, waarbij de bestuurster van die auto ernstig gewond is geraakt, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg. Hierdoor heeft een ernstig verkeersongeluk plaatsgevonden. De omstandigheid dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde laat onverlet het leed dat het slachtoffer, [slachtoffer] is aangedaan. Het door verdachte veroorzaakte ongeval heeft ingrijpende nadelige gevolgen gehad voor de kwaliteit van leven van het slachtoffer.
Het hof houdt ten gunste van verdachte rekening met diens blanco strafblad en diens persoonlijke omstandigheden zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat het gebeurde ook verdachte zeer heeft aangegrepen. Verdachte heeft nog iedere dag last van het gegeven dat door zijn handelen het ongeval is ontstaan. Verdachte is inmiddels werkzaam als chauffeur voor een ander bedrijf. Verdachte heeft na het ongeval geprobeerd om contact te zoeken met het slachtoffer, hetgeen niet is gelukt.
Gelet op alle omstandigheden in de onderhavige zaak, acht het hof een geldboete van duizend euro een passende sanctie. Het hof zal tevens aan verdachte de maatregel van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen opleggen voor de duur van drie maanden, en wel in voorwaardelijke vorm, met een proeftijd voor de duur van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 4 oktober 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.