ECLI:NL:GHARL:2016:7839

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
200.194.274/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking inzake de verdeling van een boedel en executoriaal beslag op aandelen

In deze zaak gaat het om de verdeling van een boedel na het overlijden van [verzoekers]. De man, die is overleden, moet wegens overbedeling bijna 700.000 euro betalen aan de vrouw, [verweerster]. De vrouw heeft executoriaal beslag gelegd op de aandelen van de man in de besloten vennootschap [E] BV. In eerste aanleg heeft de kantonrechter op 17 maart 2016 beslist dat de vrouw de aandelen onderhands mag verkopen. De erven [verzoekers] hebben hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van deze beschikking.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 29 september 2016 de beschikking van de rechtbank geschorst, conform de wens van partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juli 2016 is gesproken over de mogelijke gebreken in de executoriale beslaglegging en de risico's van de verkoop van de aandelen. Partijen hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt over de schorsing van de uitvoerbaarverklaring, die duurt tot de belastingdienst een beslissing heeft genomen op het verzoek tot uitstel van betaling van een conserverende aanslag.

De beslissing van het hof houdt in dat de werking van de beschikking van de rechtbank van 17 maart 2016 wordt geschorst, onder de voorwaarden die partijen zijn overeengekomen. Deze uitspraak is gedaan door de rechters J.D.S.L. Bosch, G. Jonkman en B.J.H. Hofstee en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.194.274/02
(zaaknummer rechtbank C/18/152919 / HA RK 14-326)
beschikking van 29 september 2016 op het verzoek tot schorsing
inzake
de erven [verzoekers] ,
wonende te [A] (Spanje),
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: erven [verzoekers] ,
advocaat: mr. J.W. Elzinga-Snoek, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. M.A.I.M. Zandhuis, kantoorhoudend te Amstelveen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 17 maart 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, kort gezegd, beslist dat door [verweerster] binnen zes maanden tot onderhandse verkoop en levering van de in beslag genomen aandelen kan worden overgegaan. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s) van de erven [verzoekers] , ingekomen op 16 juni 2016;
- het verweerschrift van [verweerster] met productie(s), ingekomen op 13 juli 2016.
- een journaalbericht van mr. Zandhuis van 15 juli 2016 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juli 2016 gelijktijdig met de comparitie van partijen die is gehouden in de zaken onder nummers 200.149.223/01 en 200.149.274/01 betreffende de boedelverdeling. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. [verweerster] werd daarbij vergezeld door haar partner, de heer [C] .

3.De motivering van de beslissing

3.1
Tussen [verweerster] en [verzoekers] heeft een geregistreerd partnerschap bestaan dat bij beschikking van 7 september 2010 door de rechtbank Groningen is ontbonden. Deze beschikking is op 21 december 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij beschikking van 9 augustus 2012 heeft het hof, oordelende in het door [verzoekers] ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 19 juli 2011 van de rechtbank Groningen, de door [verzoekers] aan [verweerster] te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 21 december 2010 bepaald op € 4.910,- per maand. Deze beschikking is in kracht van gewijsde gegaan.
3.3
Na de echtscheidingsbeschikking van 7 september 2010 en (tussen)beschikkingen van 2 december 2010 en 19 juli 2011 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, bij beschikking van 18 februari 2014 de (wijze van) verdeling van de tussen [verzoekers] en [verweerster] bestaande gemeenschap van goederen vastgesteld en bepaald dat [verzoekers] ter zake van overbedeling een bedrag van € 697.524,41 aan [verweerster] dient te betalen. Zowel [verzoekers] als [verweerster] hebben hoger beroep ingesteld tussen deze beschikking(en). Het hoger beroep over de verdeling is geregistreerd onder zaaknummers 200.149.223/01 en 200.149.274/01.
3.4
[verzoekers] is in het huwelijk getreden met mevrouw [D] . Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. Op 31 augustus 2014 is [verzoekers] overleden waarbij hij zijn echtgenote en hun beider kinderen als erfgenamen heeft achtergelaten. De procedures in hoger beroep ter zake van de verdeling van de gemeenschap van goederen zijn door de erven [verzoekers] voortgezet.
3.5
[verweerster] heeft op 18 november 2014 executoriaal beslag gelegd op alle aandelen ten name van [verzoekers] in het kapitaal van de besloten vennootschap [E] BV waarvan [verzoekers] enig aandeelhouder was. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, op het daartoe strekkende verzoek van de [verweerster] , bepaald dat door [verweerster] binnen zes maanden tot onderhandse verkoop en levering van de in beslag genomen aandelen kan worden overgegaan.
3.6
De erven [verzoekers] zijn in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Zij kunnen zich niet verenigen met de beslissing tot onderhandse verkoop en levering en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad daarvan.
3.7
In het onderhavige geding is aan de orde het verzoek van de erven [verzoekers] om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen op de voet van het bepaalde in artikel 360 lid 2 Rv. [verweerster] voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.7
Ter zitting is onder meer gesproken over de mogelijke gebreken die kleven aan de wijze waarop door [verweerster] executoriaal beslag is gelegd - te weten op de aandelen van de [E] BV die nog behoren tot de ontbonden doch onverdeelde (tussen haar en de erven [verzoekers] bestaande) goederengemeenschap - en de vraag in hoeverre [verweerster] voor haar alimentatievordering verhaal kan zoeken op de aandelen van [E] BV wanneer zowel de schuld als de aandelen deel uit maken van een onverdeelde nalatenschap waartoe ook minderjarigen gerechtigd zijn en die nalatenschap (mogelijk) beneficiair is aanvaard.
3.8
Ter zitting is ook - meer inhoudelijk - gesproken over de mogelijke risico's verbonden aan de verkoop en levering van de aandelen aan een derde voor (de opeisbaarheid van) de conserverende aanslag die door de belastingdienst in 2010 is opgelegd ter zake van de aanmerkelijkbelangwinst die door [verzoekers] is genoten uit een fictieve vervreemding van de aandelen als gevolg van zijn emigratie eind 2007. Een en ander is mede besproken tegen de achtergrond dat de erven [verzoekers] zich, volgens eerdere afspraak tussen partijen, zullen wenden tot de belastingdienst met een verzoek tot uitstel van betaling van deze conserverende aanslag met het oog op de mogelijkheid van kwijtschelding na het verstrijken van de (geldigheids)duur van deze aanslag van tien jaar.
3.9
Het hof heeft partijen gelegenheid gegeven om omtrent - onder meer - het schorsingsverzoek in overleg te treden en daartoe de mondelinge behandeling geschorst.
3.1
Na hervatting van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof bericht dat zij - met het oog op hun beider belangen bij het verkrijgen van uitstel van betaling en een (mogelijk) daarop volgende kwijtschelding van de conserverende aanslag - overeenstemming hebben bereikt over de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, in die zin dat deze schorsing duurt tot de belastingdienst een beslissing heeft genomen op het verzoek tot uitstel van betaling en, bij toekenning van dit uitstel, tevens voor de duur van dit uitstel en vervolgens, na het verstrijken van de geldigheidsduur van de conserverende aanslag, tot er is beslist op het daarna tijdig in te dienen verzoek tot kwijtschelding van die aanslag.
3.11
Gelet op de bereikte overeenstemming zal het hof de werking van de beslissing van de rechtbank schorsen. Daarbij is het hof, met instemming van partijen, (vooralsnog) voorbijgegaan aan de verdere formele en materiële geschilpunten met betrekking tot het beslag op de aandelen [E] BV.

4.De beslissing

Het hof:
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank van 17 maart 2016, en wel voor de duur en onder de voorwaarden die partijen zijn overeengekomen en die zijn opgenomen onder rechtsoverweging 3.10.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. G. Jonkman en mr. B.J.H. Hofstee, en is in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 29 september 2016.