Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in het hoger beroep, was aanvankelijk alleen belast met het gezag over de kinderen, maar de vader heeft dit gezag ook verkregen. De kinderrechter had eerder op 17 mei 2016 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die de moeder aanvecht. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderen weer bij haar te plaatsen, of in ieder geval de uithuisplaatsing te beperken tot zes maanden.
Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de kinderrechter en de procedure die heeft geleid tot de uithuisplaatsing. De GI (gecertificeerde instelling) heeft verweer gevoerd en stelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is vanwege ernstige zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. Het hof overweegt dat de moeder niet in staat is om de kinderen een veilige en stabiele opvoeding te bieden, en dat er grote zorgen zijn over hun ontwikkeling en welzijn. De moeder heeft niet voldoende onderbouwd dat haar thuissituatie is verbeterd.
Het hof verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om een co-ouderschapsregeling vast te stellen, omdat dit verzoek niet in hoger beroep kan worden gedaan. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot 21 september 2016, maar vernietigt de beschikking voor het overige. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt slechts verleend tot 21 september 2016, zoals door de GI verzocht.