ECLI:NL:GHARL:2016:7785

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
200.154.606/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil in familiekring met gezag van gewijsde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een huurgeschil binnen een familie. De appellante, die haar voormalige ouderlijke woning in eigendom had, kwam in een conflict met haar zwager, die via zijn vennootschap, Participatie B.V., in het pand investeerde. De appellante had het pand van Participatie B.V. gehuurd, maar er ontstonden problemen rondom de renovatie en de onderhoudstoestand van het pand. De kantonrechter had eerder in een vonnis van 1 maart 2013 de vorderingen van de appellante tot vernietiging van de huurafspraken afgewezen, wat leidde tot een beroep op het gezag van gewijsde door Participatie B.V. in deze hoger beroepsprocedure. Het hof oordeelde dat de eerdere uitspraak van de kantonrechter standhield en dat de appellante niet kon terugkomen op de gemaakte afspraken. Het hof bevestigde dat de appellante verplicht was om bepaalde werkzaamheden aan het gehuurde uit te voeren, zoals het witten van muren en het opruimen van het terrein, en legde een dwangsom op voor het geval zij in gebreke bleef. De kosten van de procedure werden aan de appellante opgelegd, aangezien zij in het ongelijk was gesteld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter voor een deel en vernietigde het voor een ander deel, waarbij het de appellante opnieuw verplichtte tot het uitvoeren van de werkzaamheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.154.606/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2207533 \ CV EXPL 13-5261)
arrest van 27 september 2016
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante] ,
advocaat: mr. P. van Bommel, kantoorhoudend te Franeker,
tegen
[C] Participatie B.V.,
gevestigd te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Participatie BV,
advocaat: mr. C.J.R. van Binsbergen, kantoorhoudend te Alphen aan den Rijn.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
13 september 2013 en 18 juli 2014 die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 augustus 2014;
- de gedingstukken in het incident tot schorsing es artikel 351 Rv;
- het arrest in dat incident d.d. 2 december 2014;
- de memorie van grieven (met producties) d.d. 13 januari 2015;
- de memorie van antwoord (met producties) d.d. 24 maart 2015;
- een akte van [appellante] (met producties) d.d. 19 mei 2015 en een antwoordakte van Participatie BV d.d.16 juni 2015.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
Het hof merkt op dat geen van partijen de stukken ordentelijk, per productie, getabt aan het hof heeft overgelegd, terwijl ook de leesbaarheid en duidelijkheid van de diverse producties te wensen over laat. In het procesdossier van Participatie BV ontbreken de laatste aktes, die het hof om die reden maar uit het dossier van [appellante] heeft geput. Het hof heeft, door beide procesdossiers te combineren, met enig speurwerk de daadwerkelijk relevante bijlagen en foto's in voldoende duidelijke vorm kunnen bestuderen.
2.3
[appellante] vordert in het (principaal) hoger beroep - kort samengevat - dat het hof, bij arrest, het eindvonnis van 18 juli 2014 vernietigt, de vorderingen van Participatie BV alsnog geheel afwijst en de vorderingen van [appellante] zoals ingesteld in eerste aanleg alsnog geheel of gedeeltelijk toewijst.
Het hof merkt op dat de memorie van grieven ook nog de passage bevat dat dat de vordering bij de memorie van grieven is aangevuld, doch iets wat op een wijziging van eis lijkt heeft het hof in de memorie van grieven niet gelezen, evenmin als Participatie BV.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen
2.1
tot en met 2.6 van het (bestreden) vonnis van 18 juli 2014, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand kunnen worden aangemerkt. Het gaat om het volgende:
3.1
[appellante] heeft in 1980 onder algemene titel in eigendom verkregen haar voormalige ouderlijke woning gelegen te [A] aan de [a-straat] 3 (verder: het pand) waar [appellante] en haar tweelingzuster zijn opgegroeid.
3.2
Tussen 1980 en 2009 is nauwelijks onderhoud aan het pand verricht. De toestand van het pand was zodanig dat de gemeente Franekeradeel [appellante] heeft aangeschreven tot herstel dan wel afbraak van dit pand. [appellante] wenste het pand te renoveren. [appellante] had niet de benodigde financiën om deze renovatie te laten plaatsvinden
3.3
Participatie BV is de persoonlijke vennootschap van [C] (verder: [C] ). [C] is gehuwd met [D] (geboren [in] 1944), de tweelingzuster van [appellante] . [appellante] is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met [E] (geboren [in] 1934), woonachtig te Harlingen.
3.4
[C] was bereid in het pand te investeren door middel van een zogenaamde
sale and leaseback-constructie. [C] zou het pand kopen - via Participatie BV - voor € 52.000,-, waarna [appellante] van haar het pand zou huren voor € 205,- per maand. Voor [C] was daarbij uitgangspunt dat zijn maximale investering € 80.000,- zou bedragen.
3.5
Participatie BV heeft na aankoop van het pand, dit aan [appellante] met ingang van
1 december 2010 voor onbepaalde tijd verhuurd.
3.6
Het aannemingscontract voor de verbouw van het pand is gesloten door [appellante] . De koopsom van € 52.000,- zou worden aangewend als bouwdepot. De facturen zouden op naam van [appellante] worden gesteld. Partijen gingen er daarbij van uit dat de extra investeringen bovenop dit bouwdepot zo'n € 25.000,- zouden belopen.
3.7
De renovatiekosten liepen echter snel op. Per 1 juni 2012 bedroegen de totale investeringen die voor zijn rekening waren gekomen volgens [C] € 255.912,-. Ook [appellante] stelt dat zij ruim € 130.000,- uit eigen middelen in de renovatie heeft gestopt, waarbij zij verwachtte dat zij het grootste gedeelte van dit bedrag terug zou ontvangen van [C] .
3.8
De oplopende kosten van de renovatie hebben tussen partijen tot spanningen en juridische schermutselingen geleid. Op 4 november 2010 hebben partijen een nadere (huur)overeenkomst gesloten (productie 1 bij inleidende dagvaarding). Deze overeenkomst sluit met de volgende handgeschreven tekst: "
Na ondertekening trekken partijen hun procedure in en hebben niets meer van elkaar te vorderen. Ieder draagt zijn eigen kosten." Bij deze overeenkomst is de huurprijs van het pand nader vastgesteld op € 450,- per maand. Op de huurovereenkomst zijn van toepassing verklaard de algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte.
3.9
Bij de huurovereenkomst hoort ook een op dezelfde dag ondertekend "inspectierapport verhuur". Daarin staat onder meer vermeld: "
Het gehuurde verkeert in een goede staat van onderhoud. Het gehuurde is echter onderworpen geweest aan renovatiewerkzaamheden. Deze zijn nog niet geheel afgerond. Huurder wenst het gehuurde echter niettemin te betrekken. Voor zover nodig in afwijking van de huurovereenkomst en de daarvan deel uitmakende Algemene Bepalingen, aanvaardt huurder het gehuurde derhalve in de huidige staat, zoals omschreven in bijlage 1 (…). Huurder aanvaardt dat het gehuurde nog niet geheel is afgewerkt en dat daaraan in elk geval nog de in bijlage 2 (terrein, overkapping, schilderwerken) vermelde werkzaamheden moeten worden verricht. Onvolkomenheden bestaande in of voortvloeiend uit de omstandigheid dat de in bijlage 2 vermelde werkzaamheden nog niet zijn verricht, gelden niet als door de verhuurder te verhelpen gebrek".
Bijlage 2, voornoemd, vermeldt:
"Terrein
Niet afgebouwd/afgewerkt
Onvoldoende straatwerk aanwezig en hekwerken ontbreken.Terrein deels afgedekt met landbouwplastic en afval inclusief autobanden, metalen drums en gereedschappen.
Betonnen putten en gierkelder aanwezig en ir is mogelijk sprake van een gevaarlijke situatie.
(…)
Schilderwerken
Niet afgebouwd/afgewerkt
Het geheel binnen en buiten zonder afschilder- en behangwerken."
3.1
[appellante] heeft in 2012 eerst buiten rechte en later in rechte de vernietiging van (een deel van) de overeenkomst van 4 november 2010 gevorderd, stellende dat sprake was van misbruik van omstandigheden. De kantonrechter te Leeuwarden heeft bij vonnis van
1 maart 2013 deze vorderingen afgewezen (productie 11 bij de inleidende dagvaarding). Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel aangewend.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Participatie BV heeft in eerste aanleg gevorderd dat [appellante] het gehuurde stoffeert, meubileert en het gehuurde daadwerkelijk zelf gaat bewonen, alsmede een aantal werkzaamheden met betrekking tot het gehuurde, op deugdelijke wijze (laat) verricht(en), te weten:
- alle binnenmuren en plafonds witten en/of sauzen;
- de binnenzijden van de woning afwerken en aankleden;
- al het nog resterende zwerfvuil, de afvalresten, autobanden, plastic folie, onkruid en gereedschappen op en om het gehele terrein rondom de woning opruimen, verwijderen en afvoeren;
- de siertuin aanleggen en inrichten, waaronder onder meer is begrepen het (opnieuw) ophogen (met teelaarde voor de siertuin) en het egaliseren van de gehele tuin;
- het straatwerk rond de woning aanleggen.
Daarnaast heeft zij de toegang tot de woning gevorderd voor opnamewerkzaamheden in verband met het energiecertificaat, alles op straffe van verbeurte van dwangsommen.
4.2
[appellante] heeft de vorderingen betwist en harerzijds gevorderd dat Participatie BV wordt veroordeeld tot:
a. voldoening van een bedrag ad € 22.012,37, inclusief BTW, welk bedrag door [appellante] kan worden benut ter uitvoering van de door [C] gewenste werkzaamheden, alsmede
b. voldoening van de, nader in rechte te bepalen, kosten verbonden aan de uitvoering van de navolgende werkzaamheden:
  • Verplaatsing cv ketel van boven naar beneden;
  • Renovatie doorslaande noordmuur;
  • Deuren draaien niet goed, keukendeur moet worden verplaatst;
  • Plaatsing fornuis en kachel in de keuken;
  • Vergroten trapgat door middel van plaatsing steilere trap. Verlenging en vervanging van de trapleuning naar boven;
  • Verwijdering dwarsbalk en raamuitzetters in het raam in de voorgevel zodat grote stukken naar boven kunnen;
  • Plaatsing stopcontacten op de zolder en in de badkamer;
  • Plaatsing planchet, spiegel en kast in badkamer. Vervanging kraan van de wastafel in de badkamer;
  • Verbreding vensterbanken;
  • voldoening van de eventueel in rechte in te schakelen deskundige ter vaststelling van de omvang van de kosten verbonden aan voormelde werkzaamheden.
Daarnaast heeft zij de vernietiging gevorderd van de in conventie bij dagvaarding overgelegde gespreksnotities (productie 5 en 6) en het als productie 1 en 10 overgelegde Inspectierapport met situatieschets, alsmede de uitschrijving van Participatie BV van het adres van het gehuurde.
4.3
De kantonrechter heeft, nadat hij eerst een comparitie van partijen had gelast, bij eindvonnis, gememoreerd dat de onverzoenlijke houding van partijen het bereiken van een compromis in deze voor partijen beladen kwestie in de weg staat doch dat partijen beiden, ondanks de gebrouilleerde verhoudingen, de huurrelatie in stand wensen te houden.
4.4
De kantonrechter heeft, onder verwijzing naar het vonnis van 1 maart 2013, de vordering tot aantasting van de afspraken van 4 november 2010 afgewezen.
4.5
De kantonrechter heeft de vorderingen van Participatie BV betreffende de afwerkpunten die volgens Participatie BV voor rekening van [appellante] komen toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Hetzelfde geldt de vordering betreffende de opname van het pand voor het energiecertificaat. Volgens de kantonrechter staat voldoende vast dat [appellante] het pand bewoonde, zodat de daarop betrekking hebbende vordering is afgewezen. Wel heeft hij de vorderingen betreffende het voorzien van voldoende stoffering en meubilering in de woning toegewezen.
4.6
De vorderingen tot vergoeding van de kosten van herstel van gebreken die [appellante] heeft ingesteld, heeft de kantonrechter afgewezen, reeds omdat [appellante] het wettelijk systeem van artikel 7:206 BW niet heeft gevolgd door te verzuimen eerst het feitelijk herstel door de verhuurder te vorderen. Aangezien de inschrijving van Participatie BV op het adres van het gehuurde reeds was beëindigd heeft de kantonrechter de daarop betrekking hebbende vordering afgewezen. De kantonrechter heeft [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure veroordeeld.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellante] heeft zes, Romeins genummerde, grieven tegen het eindvonnis opgeworpen. Daarnaast heeft zij een 11 pagina's tellende, ruim van bijlagen voorziene, inleiding op haar grieven opgesteld, waarin zij uitgebreid ingaat op de voorgeschiedenis van het geschil, stellende dat zij er door haar zwager is ingeluisd, dat zij door zijn toedoen is berooid en dat hij via Participatie BV enorm van haar profiteert. Dit heeft bij Participatie BV een tegenreactie uitgelokt, waarbij wordt onderstreept hoe slecht de transactie financieel voor haar heeft uitgepakt, dat [appellante] niet zielig is en dat door haar valse stukken worden overlegd. Het hof gaat aan die discussie grotendeels voorbij. Hoewel daaruit wel blijkt hoezeer de familieverhoudingen zijn getroebleerd en dat een begin van een oplossing nog niet in zicht lijkt (waarbij het hof de indruk heeft dat die oplossing in een andere dan een juridische setting gevonden dient te worden), gaan deze discussies grotendeels voorbij aan de juridische kern van het huurgeschil zoals dat nu aan het hof voorligt. Die kern is door de wijze waarop partijen hun geschil in de loop der jaren juridisch vorm hebben gegeven, vooral procesrechtelijk van aard geworden.
5.2
De grieven I, II en het grootste deel van IIIlenen zich alle voor gezamenlijke behandeling. [appellante] verzet zich blijkens de op deze grieven gegeven toelichting tegen de waarde die de kantonrechter heeft toegekend aan het vonnis van 1 maart 2013 en zij wenst dat de tussen partijen gemaakte afspraak van 4 november 2010 alsnog van tafel gaat.
5.3
Het hof overweegt dat de procedure die is uitgemond in het vonnis van 1 maart 2013 betrekking had op de geldigheid van de tussen partijen op 4 november 2010 gemaakte afspraken. De vordering tot vernietiging van die afspraken wegens misbruik van omstandigheden is bij dat vonnis, dat in kracht van gewijsde is gegaan, afgewezen. Participatie BV heeft zich op dit vonnis beroepen. Dit beroep moet worden aangemerkt als een beroep op het gezag van gewijsde (artikel 236 Rv). Aan de eisen die dit artikel stelt is naar 's hofs oordeel voldaan. Het vonnis van 1 maart 2013 is tussen dezelfde partijen gewezen, is in kracht van gewijsde gegaan en betreft de rechtsbetrekking die ook in de onderhavige procedure in geschil is.
Daarbij helpt het [appellante] niet dat zij in deze procedure haar pijlen vooral richt op het inspectierapport in plaats van op de eigenlijke huurovereenkomst. De kantonrechter heeft terecht overwogen dat tussen de huurovereenkomst en het inspectierapport een sterke verwevenheid bestaat en dat beide stukken als één geheel dienen te worden beschouwd.
De vordering tot vernietiging van het inspectierapport - hetgeen het hof evenals de kantonrechter begrijpt als de vordering tot vernietiging van de afspraken omtrent de aanvaarding van het gehuurde en omtrent wie wat nog moest doen met de nog niet afgeronde werkzaamheden - stuit dan ook evenzeer af op het gezag van gewijsde van het vonnis van 1 maart 2013.
5.4
Voor zover [appellante] ook de vernietiging van gespreksnotities vordert - waarmee zij kennelijk niet de fysieke vernietiging daarvan beoogt - heeft Participatie BV op zich terecht betoogd dat vernietiging in juridische zin alleen mogelijk is van rechtshandelingen (artikel 3:49 BW en volgende). Dat en zo ja welke rechtsvorderingen er in de gespreksnotitie staan die voor vernietiging in aanmerking komen, heeft [appellante] onvoldoende helder gemaakt. Deze notities zijn niet meer dan bewijsmiddelen van Participatie BV voor klaarblijkelijk door [appellante] betwiste stellingen. Haar vordering tot vernietiging van deze documenten is dan ook door de kantonrechter terecht niet toewijsbaar geacht.
5.5
Voor zover [appellante] onder
grief IIInieuwe argumenten aanvoert waarom de afspraken van 4 november 2010 alsnog vernietigd zouden moeten worden - [appellante] stelt dat deze in strijd zijn met dwingendrechtelijk bepalingen uit het huurrecht omtrent de verplichtingen van de verhuurder - kan dat [appellante] evenmin baten. Het gezag van gewijsde strekt zich ook uit tot nieuwe argumenten (vgl. HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7481). Zelfs als het gezag van gewijsde niet zou zijn ingeroepen, geldt voorts dat, gelet op het karakter van een vaststellingsovereenkomst dat het geheel van de afspraken van 4 november 2010 heeft, ingevolge artikel 7:902 BW een eventuele strijdigheid van die afspraken met dwingend recht aan de geldigheid van de gemaakte afspraken niet afdoet, tenzij de afspraken in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde. Dat laatste is gesteld noch gebleken.
5.6
Mitsdien stuiten de grieven I, II en III deels (namelijk voor zover een beroep wordt gedaan op strijdigheid van de gemaakte afspraken met dwingendrechtelijke bepalingen uit het huurrecht) af op het gezag van gewijsde van het vonnis van 1 maart 2013. De vordering van [appellante] dat zij alsnog geld moet ontvangen van Participatie BV voor het herstel van de gebreken die zij voor haar rekening heeft genomen gelet op de afspraken van 4 november 2010, is dan ook terecht door de kantonrechter afgewezen.
5.7
Grief IIIkeert zich voorts tegen de (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van Participatie BV tot het daadwerkelijk door [appellante] verrichten van die werkzaamheden die normaal voor rekening van Participaties BV hadden gekomen. Het hof overweegt dat het inspectierapport van 4 november 2010 bepaalt dat onvolkomenheden bestaande in of voortvloeiend uit de omstandigheid dat de in bijlage 2 vermelde werkzaamheden nog niet zijn verricht, niet gelden als door de verhuurder te verhelpen gebrek. Er staat met andere woorden dat de huurder er niet over kan klagen dat de verhuurder deze werkzaamheden niet verricht, maar niet met zoveel woorden dat de
huurderdeze werkzaamheden
moetverrichten. Naar 's hofs oordeel is voor een positieve verplichting voor de huurder om een en ander zelf te doen nog een aparte bepaling nodig die een samenhangende verplichting van dien aard voor de huurder in het leven roept.
5.8
Het hof stelt vast dat voor de tuin/ het erf rond het pand in artikel 8.1 van de algemene voorwaarden, naar Participatie BV terecht heeft gesteld, op de huurder de plicht wordt gelegd om bij aanwezigheid van een erf/tuin, een tuin aan te leggen, te gebruiken, te onderhouden en te handhaven als siertuin en het erf en de tuin niet te bezigen voor opslag van zaken, van welke aard dan ook.
Hieruit vloeit een positieve verplichting voor de huurder voort om een tuin aan te leggen en te onderhouden en het erf schoon te houden. De veroordeling om al het nog resterende zwerfvuil, de afvalresten, autobanden, plastic folie, onkruid en gereedschappen op en om het gehele terrein rondom de woning op te ruimen, te verwijderen en af te voeren is dan ook terecht opgelegd, evenals de veroordeling om verlichting om een siertuin aan te leggen en in te richten. Indien voor de aanleg van een tuin het aanbrengen van teelaarde nodig is, komt ook dat voor rekening van de huurder. Daarentegen heeft de huurder wel vrijheid bij het ontwerp van de tuin. Indien [appellante] bijvoorbeeld een (nette!) rotstuin wenst, staat haar dat vrij. De verplichting om de tuin op te hogen en te egaliseren gaat naar 's hofs oordeel dan ook te ver. Voorts staat het de huurder vrij om mits maar sprake is van een goed onderhouden siertuin daar straatwerk in aan te brengen naar eigen smaak, dan wel een andere deugdelijke vorm van erfverharding, waarbij de verhuurder wel mag verlangen dat er een deugdelijk pad van de voordeur naar de openbare weg wordt aangelegd.
Tegen de verplichting om de woning van binnen te schilderen heeft [appellante] niet afzonderlijk gegriefd. Het hof acht overigens op grond van artikel 10.1 van de huurvoorwaarden een toerekende basis voor deze verplichting aanwezig.
5.9
Grief IVziet op de veroordeling om de woning in voldoende mate te stofferen en te meubileren. Het hof overweegt dat deze vordering samenhangt met de vorderingen dat [appellante] daadwerkelijk in het gehuurde moest gaan wonen. Dat onderdeel is door de kantonrechter afgewezen omdat hij voldoende aannemelijk achtte dat [appellante] daadwerkelijk in [A] woonde (en niet bij haar echtgenoot in [F] ). Incidenteel appel is niet ingesteld, zodat ook het hof daarvan heeft uit te gaan. [appellante] voert terecht aan dat het huurcontract noch de wet noch enige andere rechtsbron iets stelt over de mate van stoffering en meubilering van een woning. Het hof acht deze vordering
secniet voldoende bepaald om voor toewijzing in aanmerking te komen. Bij toewijzing liggen tal van, ook gezien de verstandhouding tussen partijen bepaald niet denkbeeldige, executieproblemen op de loer. De grief is terecht voorgedragen en het hof zal dit onderdeel van de vordering alsnog afwijzen.
5.1
Grief Vheeft betrekking op de afgewezen reconventionele vordering tot het toekennen van een vergoeding voor de onder 4.2 sub b opgesomde gebreken. Het hof overweegt dat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat indien sprake is van een gebrek dat voor rekening van de verhuurder komt, het wettelijk systeem van artikel 7:206 BW inhoudt dat de verhuurder verplicht is om de gebreken te verhelpen en dat, als de verhuurder in gebreke is, de huurder het gebrek zelf mag verhelpen en de kosten mag verrekenen met de huurpenningen. De vordering van [appellante] wijkt van dit systeem af. Behoudens voor zover de vordering ziet op het probleem van de doorslaande noordmuur - waarover hierna meer -, gaat [appellante] voor de andere door haar aangedragen punten in het geheel niet op dit argument van de kantonrechter in. Reeds daarop stuit de grief voor die andere veronderstelde gebreken af. Het hof voegt daaraan nog toe dat eerst van een gebrek sprake is als voldaan is aan de criteria van artikel 7:204 BW. Daarvan is bij de hiervoor in rechtsoverweging 4.2 onder b opgesomde lijst geen sprake. Dit is veeleer een wensenlijst van wat anders zou kunnen in de woning dan een lijst met gebreken in bovengenoemde zin.
5.11
Participatie BV heeft aangevoerd dat zij de klacht betreffende de vochtdoorslag in de noordmuur heeft verholpen door de oorzaak weg te nemen (een slechte afwatering van het dak van de buren). [appellante] heeft erkend dat Participatie werkzaamheden aan de noordmuur en de dakgoot heeft verricht (akte 19 mei 2015 punt 5 en 6) maar stelt dat dit niet afdoende is, waarbij zij heeft gewezen op overlast tijdens de storm van 30/31 maart 2015. De door haar bij genoemde akte overgelegde foto's van de waterschade begin april 2014 hebben betrekking op de onderzijde van de voordeur. Het beeld op die foto's wijst niet op schade veroorzaakt door een lekkende dakgoot. Derhalve acht het hof de verklaring van Participatie BV dat een en ander het gevolg was van opstuwend regenwater op straat tijdens de "horrorstorm" van 30/31 maart 2015 meer geloofwaardig. Participatie BV heeft in haar laatste akte overigens nog aangegeven dat in mei 2015 herstelwerkzaamheden hebben plaatsgevonden waarbij ook een extra waterkering is gemaakt om het risico op binnendringend water vanaf de straat te verkleinen.
5.12
Ook grief V is tevergeefs voorgedragen.
5.13
Grief VIkeert zich tegen het dictum en mist in zoverre zelfstandige betekenis. Voor zover [appellante] erover klaagt dat het onwenselijk is dat haar een dwangsom wordt opgelegd en dat het niet zo kan zijn dat zij extra bedragen aan de vennootschap van haar zwager verbeurd kan raken, overweegt het hof dat verplichtingen die op [appellante] rusten en die zij niet nakomt, afgedwongen kunnen worden met het zijdelingse dwangmiddel van een dwangsom. De reeds verstoorde familieverhoudingen staan aan het opleggen van een dergelijke dwangsom niet in de weg. Het is aan [appellante] om de uitspraak stipt na te leven; in dat geval is van verbeuring van dwangsommen geen sprake. Dat [appellante] niet in staat zou zijn om datgene te doen wat van haar wordt verlangd - al dan niet met enige (al dan niet betaalde) hulp - acht het hof bepaald niet aangetoond.
De slotsom
5.14
Het hof zal om doelmatigheidsredenen het vonnis waarvan beroep, voor zover in conventie sub a gewezen, vernietigen en de veroordelingen die standhouden opnieuw formuleren. Nu [appellante] reeds een lange termijn heeft gehad om aan deze veroordelingen te voldoen, zal het hof de begunstigingstermijn voor de onderdelen binnenshuis kort houden. Voor de werkzaamheden buitenshuis, voor zover nog niet deugdelijk gedaan, zal het hof een iets langere termijn geven, gelet op het seizoen waarin dergelijke werkzaamheden normaliter worden verricht.
5.15
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor het overige bekrachtigen.
5.16
In hoger beroep zal het hof [appellante] aanmerken als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij en haar in de kosten van de procedure in hoger beroep veroordelen, de kosten van het incident daaronder begrepen. Het hof begroot de geliquideerde salariskosten van de advocaat van Participatie BV op 2,5 punt naar tarief II.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 18 juli 2014 voor zover in reconventie en in conventie sub b en met betrekking tot de proceskosten gewezen;
vernietigt genoemd vonnis van 18 juli 2014 voor zover in conventie sub a gewezen
en doet opnieuw recht:
veroordeelt [appellante] om op de deugdelijk wijze de volgende werkzaamheden te verrichten:
 binnen twee maanden na betekening van dit arrest:
- alle binnenmuren en plafonds in het gehuurde te witten/sauzen voor zover deze oppervlakten nog niet eerder na 4 november 2010 op deugdelijke wijze gewit/gesausd zijn;
- al het nog resterende zwerfvuil, afvalresten, autobanden, plastic folie op en om het gehele terrein rondom de woning op te ruimen c.q. te verwijderen en af te voeren;
 binnen zes maanden na betekening van dit arrest:
- een siertuin aan te leggen en in te richten rond het gehuurde, waaronder begrepen het aanleggen van de noodzakelijke erfverharding om van de openbare weg naar de voordeur te komen;
zulks in alle gevallen onder verbeurte van een dwangsom van een bedrag van € 25,00, - voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellante] in gebreke is gebleven met de nakoming van deze verplichtingen met een maximum van € 15.000, -;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Participatie BV vastgesteld op € 704, - voor verschotten en op € 2.235, - voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek, mr. L. Groefsema en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
27 september 2016.