ECLI:NL:GHARL:2016:760

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
200.115.702/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve aanwijzingen voor partijdigheid van de rechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 februari 2016 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door [verzoekers] c.s. tegen mr. L. Groefsema, die als raadsheer in de onderliggende civiele procedure optrad. De verzoekers voerden aan dat mr. Groefsema tijdens een getuigenverhoor en twee comparities een partijdige houding had aangenomen, wat hen deed vrezen voor een onpartijdige behandeling van hun zaak. De wrakingskamer oordeelde echter dat de verzoekers onvoldoende feiten en omstandigheden hadden aangedragen die een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de gestelde feiten, zowel afzonderlijk als in onderling verband, geen grond vormden voor wraking. Het verzoek werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.115.702/02
(zaaknummer rechtbank Groningen 122633/ HA ZA 10-972)
beslissing van 3 februari 2016
op het schriftelijke verzoek van:

1.[verzoeker1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[verzoeker1],

2. [verzoeker2] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[verzoeker2],

3. [verzoeker3] B.V.,

gevestigd te [C] ,
hierna:
[verzoeker3],
verzoekers in het wrakingsincident,
hierna gezamenlijk te noemen:
[verzoekers] c.s.,
advocaat: mr. R. Skála, kantoorhoudend te Groningen,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
mr. L. Groefsema,
raadsheer in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerder in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de sector civiel van het hof is een procedure aanhangig tussen [verzoekers] c.s. als geïntimeerden in principaal appel en appellanten in incidenteel appel en [appellanten] c.s. als appellanten in principaal appel en geïntimeerden in incidenteel appel.
1.2
Op 22 oktober 2014 heeft in deze zaak een getuigenverhoor plaatsgevonden ten overstaan van mr. Groefsema. Vervolgens is, eveneens ten overstaan van mr. Groefsema, tweemaal een comparitie gehouden, op 2 oktober 2015 respectievelijk 15 december 2015.
1.3
Op 29 december 2015 is namens [verzoekers] c.s. een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend, strekkende tot wraking van mr. Groefsema.
1.4
Mr. Groefsema heeft bij brief van 13 januari 2016 laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd.
1.5
Ter griffie is verder binnengekomen een brief van mr. Skála van 25 januari 2016, en een brief van mr. Werle, namens [appellanten] c.s., van 26 januari 2016.
1.6
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 27 januari 2016 behandeld door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. J.D.S.L. Bosch, W.P.M. ter Berg en P.W.J. Sekeris. [verzoeker1] is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens waren als toehoorder aanwezig [appellanten] c.s. en mr. Werle. Mr. Groefsema is niet verschenen. Mr. Skála heeft het verzoek toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen maken deel uit van de stukken.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
[verzoekers] c.s. hebben aan hun wrakingsverzoek - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens het getuigenverhoor op 22 oktober 2014 is door mr. Groefsema aan de getuigen van [appellanten] c.s. aanzienlijk meer ruimte geboden om een verklaring af te leggen dan aan de getuigen van [verzoekers] c.s. [verzoeker1] is voorts van mening dat hij door mr. Groefsema onder druk is gezet zijn getuigenverklaring aan te passen. Ook tijdens de comparitie op 2 oktober 2015 heeft [verzoeker1] zich onheus bejegend gevoeld. Mr. Groefsema heeft [verzoekers] c.s. blijkens het proces-verbaal van die zitting de opdracht gegeven op zo kort mogelijke termijn een voorstel met betrekking tot de hoogte van een schadevergoeding aan [appellanten] c.s. te doen, terwijl naar de mening van [verzoekers] c.s. op dat moment nog niet vaststond dat [appellanten] c.s. daadwerkelijk schade hebben geleden. Op het moment dat de tweede comparitie plaatsvond, had voor mr. Groefsema duidelijk moeten zijn dat er voor [verzoekers] c.s. geen ruimte bestond om een voorstel te doen. Desalniettemin was de houding van mr. Groefsema er ter zitting op gericht [verzoekers] c.s. alsnog te dwingen een voorstel te doen, terwijl hij daarbij voorbij ging aan de stellingen van [verzoekers] c.s. dienaangaande. De optelsom van de gebeurtenissen tijdens de genoemde zittingen maakt dat [verzoekers] c.s. van mening zijn dat mr. Groefsema te sturend heeft opgetreden en de procedure niet onpartijdig heeft laten plaatsvinden.
2.2
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) haar de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.3
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.4
Naar het oordeel van de wrakingskamer is van zwaarwegende aanwijzingen waaruit volgt dat mr. Groefsema jegens [verzoekers] c.s. partijdigheid en vooringenomenheid koestert, niet gebleken. Daartoe overweegt de wrakingskamer als volgt.
2.5
In zijn verweerschrift geeft mr. Groefsema aan dat [verzoeker1] tijdens het getuigenverhoor op 22 oktober 2014 - ondanks kritische vragen - zijn verklaring in alle vrijheid heeft afgelegd. Dat zulks anders zou zijn, kan uit het proces-verbaal van de zitting niet worden afgeleid. [verzoeker1] noch zijn advocaat heeft ten tijde van het getuigenverhoor bezwaar gemaakt tegen de wijze van ondervragen en [verzoeker1] heeft zijn verklaring ondertekend. De omstandigheid dat tijdens het getuigenverhoor sprake is geweest van een kritische ondervraging kan, zonder nadere onderbouwing, daarbij niet leiden tot het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Zulks geldt evenzeer voor de omstandigheid dat [verzoeker1] , zoals hij heeft verklaard, de bejegening ter zitting niet steeds als prettig heeft ervaren. Overigens heeft het hof begrepen dat de gang van zaken op 22 oktober 2014 niet als een zelfstandige grond voor de wraking moet worden gezien.
2.6
Ten aanzien van de comparitie van 2 oktober 2015 constateert de wrakingskamer dat mr. Skála blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal heeft aangegeven dat hij het een goed idee vindt de zaak aan te houden zodat de partijen en de advocaten rustig kunnen nadenken wat er verder nog mogelijk is om te doen. Dat mr. Groefsema de zaak vervolgens heeft aangehouden en in het proces-verbaal heeft opgenomen dat in overleg met partijen en de advocaten mr. Skála een voorstel inzake de gederfde winst aan mr. Werle zal doen toekomen, getuigt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van vooringenomenheid. De wrakingskamer acht daartoe (mede) van belang dat het hof reeds in rechtsoverweging 2.7 van het tussenarrest van 30 juni 2015 had vastgesteld dat [appellanten] c.s. schade hebben geleden, terwijl de discussie ter comparitie voornamelijk de hoogte van de gederfde winst betrof.
2.7
[verzoekers] c.s. verwijten mr. Groefsema voorts een partijdige houding tijdens de voortzetting van de comparitie op 15 december 2015. De wrakingskamer overweegt dienaangaande als volgt.
De stelling van [verzoekers] c.s. dat mr. Groefsema hen gedwongen heeft alsnog een voorstel aan [appellanten] c.s. te doen wordt door mr. Groefsema weersproken en vindt evenmin steun in het proces-verbaal van de zitting van 15 december 2015. Uit het proces-verbaal blijkt dat mr. Groefsema, na de mededeling van mr. Skála dat [verzoekers] c.s. geen voorstel hebben gedaan, heeft vastgesteld dat slechts de hoogte van de gederfde winst nog bepaald dient te worden, en dat dienaangaande een deskundige zal worden benoemd. De omstandigheid dat mr. Groefsema tijdens de comparitie al dan niet irritatie heeft geuit naar aanleiding van het uitblijven van een voorstel van de zijde van [verzoekers] c.s., is onvoldoende om aan te nemen dat het mr. Groefsema aan onpartijdigheid ontbreekt. Voor zover voorts juist is dat mr. Groefsema nog een (hernieuwde) poging heeft ondernomen partijen tot een regeling in der minne te bewegen, hetgeen uit het proces-verbaal van de zitting niet kan worden afgeleid, overweegt de wrakingskamer dat de raadsheer-commissaris een grote mate van vrijheid heeft om partijen tot een schikking te bewegen indien de raadsheer-commissaris van mening is dat, gelet op de belangen van partijen, een schikking de voorkeur heeft boven een arrest of beschikking. Vanzelfsprekend mag die voorkeur niet berusten op vooringenomenheid of partijdigheid, maar daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken.
2.8
De conclusie uit het voorgaande is dat de aangevoerde feiten noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking, zodat de wrakingskamer het verzoek daartoe zal afwijzen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het wrakingsverzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, mr. W.P.M. ter Berg en mr. P.W.J. Sekeris, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2016.