ECLI:NL:GHARL:2016:7596

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
200.138.870-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening van appartementsrechten en onbevoegdheid van het hof om kennis te nemen van kostenvergoedingsvordering

In deze zaak betreft het een vervroegde onteigening van appartementsrechten door de gemeente Leusden. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente in eerste aanleg afgewezen. In een tussenarrest heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de vervroegde onteigening alsnog uitgesproken, maar dit arrest werd door de Hoge Raad vernietigd, waarbij het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd. De eigenaars van de appartementsrechten hebben vervolgens een vordering ingediend bij het hof tot vergoeding van kosten, waaronder deskundigenkosten, die zij hebben gemaakt. Het hof heeft zich onbevoegd verklaard om van deze vordering kennis te nemen, omdat de zaak al was afgedaan en het hof niet bevoegd was om de vordering te behandelen. Het hof heeft geoordeeld dat de procedure met het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2015 is geëindigd en dat er geen verdere procedure aanhangig is. De eigenaars zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.138.870/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/338140 / HL ZA 13-47)
(zaaknummer Hoge Raad 14/04532)
Arrest van 20 september 2016 in de zaak van:
de gemeente Leusden,
zetelend te Leusden,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. A. de Snoo, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 1],
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 2],
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 3],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. W.J.E. van der Werf, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.
Het arrest van 5 augustus 2014 wordt hier overgenomen.

1.De verdere loop van het geding

1.1
Tegen voormeld arrest van 5 augustus 2014 hebben [geïntimeerden] beroep in cassatie ingesteld.
1.2
Bij arrest van 27 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3422) heeft de Hoge Raad beslist als volgt:
"
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 augustus 2014;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 augustus 2013;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde
van de [geïntimeerden] begroot:
in hoger beroep op € 11.342,--;
in cassatie op € 477,70 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris."
1.3
Ter rolle van 12 januari 2016 hebben [geïntimeerden] een akte na cassatie (met producties) genomen, met als conclusie:
"
9.1. [geïntimeerden] verzoeken uw Hof om de Gemeente te veroordelen tot vergoeding aan [geïntimeerden] van de hiervoor gespecificeerde kosten van juridische bijstand ter grootte van EUR 22.921,45 incl. btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het te dezen te wijzen arrest.
9.2.
[geïntimeerden] verzoeken uw Hof om de Gemeente voorts te veroordelen tot vergoeding aan [geïntimeerden] van de hiervoor gespecificeerde kosten van deskundige bijstand ter grootte van EUR 64.396,47 incl. btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het te dezen te wijzen arrest."
1.4
De gemeente heeft een antwoordakte na cassatie (met één productie) genomen, met conclusie (primair) dat het hof zich onbevoegd dient te verklaren kennis te nemen van het verzoek:
"
9.1. Uit het voorgaande volgt dat uw Hof zonder verder acht te slaan op de akte van [geïntimeerden] de zaak dient te sluiten, althans dat [geïntimeerden] niet ontvankelijk dient te verklaren in hun vordering, althans dat deze dient te worden afgewezen."
1.5
De gemeente heeft arrest gevraagd en de stukken daartoe gefourneerd. [geïntimeerden] hebben mondeling pleidooi gevraagd en daartoe het procesdossier in viervoud overgelegd. De gemeente heeft bezwaar gemaakt tegen het pleidooiverzoek en in dat kader het hof verzocht eerst op haar exceptief verweer te beslissen alvorens het pleidooi te agenderen.
1.6
[geïntimeerden] hebben op de rol van 9 augustus 2016 een akte houdende producties, tevens houdende akte van vermeerdering van eis genomen.
1.7
Ter rolle van 6 september 2016 heeft de gemeente bezwaar gemaakt tegen de in 1.6 bedoelde akte, omdat de zaak voor arrest staat en de gemeente aan [geïntimeerden] geen toestemming heeft verleend voor het nemen van de akte.

2.De beoordeling

2.1
De thans voorliggende vordering van [geïntimeerden] strekt ertoe om bij arrest te bepalen dat de gemeente aan hen dient te vergoeden de volgens hen nog niet vergoede kosten van juridische en deskundige bijstand die betrekking hebben op de zogenaamde preprocessuele fase, de verzoekschriftprocedure ex art. 54a e.v. van de Onteigeningswet (hierna: Ow) bij de rechtbank en op de schadeloosstellingsprocedure bij het hof. [geïntimeerden] hebben in hun akte na cassatie nader uiteengezet dat volgens hen de (contentieuze) schadeloosstellingsprocedure is aangevangen met 's hofs arrest van
5 augustus 2014 en dat de bij de rechtbank gevoerde verzoekschriftprocedure daarin alsnog de facto is opgegaan. De door de rechtbank en de Hoge Raad uitgesproken kostenveroordelingen hebben geen betrekking op de kosten waarop het onderhavige verzoek ziet, aldus tot zover [geïntimeerden]
2.2
Met de gemeente is het hof echter van oordeel dat de procedure met het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2015 is geëindigd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in eerste aanleg door de gemeente ingestelde vorderingen niet toewijsbaar zijn. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens op de voet van art. 420 Rv zelf afgedaan door het arrest van het hof van 5 augustus 2014 te vernietigen en het vonnis in eerste aanleg van 14 augustus 2013 van de rechtbank Midden-Nederland - waarin de vordering van de gemeente tot vervroegde onteigening van de aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] toebehorende appartementsrechten is afgewezen - te bevestigen. Van een (terug)verwijzing van het geding naar dit hof of een andere rechter (art. 421 tot en met 424 Rv) is derhalve geen sprake. Voortzetting van de onvoltooide appelinstantie die vooraf ging aan het cassatiegeding is dan ook niet aan de orde. Van een bij het hof aanhangige (contentieuze) schadeloosstellingsprocedure is, anders dan [geïntimeerden] ingang willen doen vinden, geen sprake. Bijgevolg is er bij het hof geen procedure aanhangig, noch is het hof krachtens een specifieke wettelijke regeling bevoegd te oordelen over de door [geïntimeerden] gevorderde vergoeding voor door hen gemaakte kosten. Voor zover zij menen dat de Hoge Raad onjuiste toepassing heeft gegeven aan art. 50 Ow, waarin een afwijkende regeling met betrekking tot de proceskosten in een onteigeningsprocedure is neergelegd, kunnen [geïntimeerden] hierover niet met vrucht bij het hof klagen.
2.3
De slotsom luidt derhalve dat het hof zich onbevoegd zal verklaren van de vordering kennis te nemen. Aangezien er naar het oordeel van het hof niet een andere gewone rechter bevoegd is om thans van de vordering van [geïntimeerden] kennis te nemen, zal verwijzing op de voet van art. 73 Rv achterwege blijven. Op het verzoek tot het houden van een mondeling pleidooi alsmede op het in 1.7 vermelde bezwaar hoeft derhalve niet meer te worden beslist.
2.4
[geïntimeerden] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, welke tot aan deze uitspraak zullen worden vastgesteld op € 894,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (1 punt in tarief II).
De beslissing
Het hof:
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de door [geïntimeerden] bij akte na cassatie nader gespecificeerde vordering;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van deze procedure en stelt die kosten aan de zijde van de gemeente tot aan deze uitspraak vast op € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. B.J.H. Hofstee en mr. D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 september 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.