ECLI:NL:GHARL:2016:7593

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
15/01369 tm 15/01371
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot privékilometers gereden met een ter beschikking gestelde auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de loonbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011 tot en met 2013, waarbij de Belastingdienst aan belanghebbende naheffingsaanslagen heeft opgelegd omdat hij meer dan 500 privékilometers heeft gereden met een ter beschikking gestelde auto. Belanghebbende had een auto van de zaak, die hij zowel voor zakelijke als privédoeleinden mocht gebruiken. De Belastingdienst concludeerde dat de vakantiekilometers die belanghebbende had gereden, ook als privékilometers moesten worden aangemerkt, wat leidde tot de naheffingsaanslagen. Belanghebbende betwistte dit en stelde dat de vakantiekilometers niet als privékilometers moesten worden gezien, mede omdat er huurovereenkomsten waren gesloten met zijn werkgever voor het gebruik van de auto tijdens vakanties.

Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de gereden vakantiekilometers privékilometers zijn. De huurovereenkomsten tussen belanghebbende en de werkgever maakten dit niet anders. De door belanghebbende betaalde vergoedingen voor het gebruik van de auto werden door de Inspecteur terecht als vergoeding voor privégebruik aangemerkt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd vastgesteld dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 15/01369, 15/01370 en 15/01371
uitspraakdatum: 20 september 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2015, zaaknummers LEE 14/5318, 14/5319 en 14/5320, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/SMP/Special Auto(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) en premie Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bedrag van in totaal € 2.420. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 170. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 163.
1.2
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag in de LB/PVV en premie ZVW opgelegd naar een bedrag van in totaal € 2.971. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 136. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 177.
1.3
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag in de LB/PVV, premie ZVW en premie werknemersverzekeringen opgelegd naar een bedrag van in totaal € 4.028. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 63. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 268.
1.4
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bestreden naheffingsaanslagen alsmede de beschikkingen heffingsrente en de beschikking belastingrente gehandhaafd. Daarnaast heeft hij de boete verminderd tot nihil.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 september 2015 ongegrond verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door [A] , alsmede [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] .
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij [D] BV (hierna: de werkgever). De werkgever heeft belanghebbende een auto ter beschikking gesteld, welke belanghebbende mag gebruiken voor zowel zakelijke als privédoeleinden. Gedurende de periode 1 januari 2011 tot en met 28 februari 2011 betrof het een Fiat Doblo, kenteken [00-YYY-0] , met een cataloguswaarde van € 18.288, en gedurende de periode 1 maart 2011 tot en met 31 december 2013 een Seat Leon, kenteken [01-YYY-1] , met een cataloguswaarde van € 30.918.
2.2
Op 20 september 2007 heeft belanghebbende de Belastingdienst om een beschikking Verklaring geen privégebruik auto als bedoeld in art. l3bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de verklaring) verzocht. Op 1 oktober 2007 is door de Belastingdienst positief op dit verzoek beslist. De werkgever heeft, met inachtneming van de verklaring, over de jaren 2011, 2012 en 2013 geen loonbelasting ingehouden ter zake van de forfaitaire bijtelling voor privégebruik van een auto.
2.3
Op verzoek van de Belastingdienst heeft belanghebbende ter controle van de verklaring, over de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn rittenregistratie overgelegd. Hieruit blijkt dat belanghebbende over het jaar 2011 239 niet aan vakantie gerelateerde privé-kilometers en 4.207 vakantiekilometers heeft verreden. Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende 482 niet aan vakantie gerelateerde privékilometers en 3.662 vakantiekilometers verreden en voor het jaar 2013 308 niet aan vakantie gerelateerde privé-kilometers en 2.713 vakantiekilometers.
2.4
Voor het gebruik van de auto gedurende de vakantieperiodes heeft belanghebbende zijn werkgever telkens het verzoek gedaan de auto te kunnen huren tegen een vergoeding. De werkgever is hiermee telkens akkoord gegaan. Belanghebbende en de werkgever hebben daartoe overeenkomsten opgesteld (hierna aangeduid als: de overeenkomsten). In de overeenkomsten is onder de aanhef “betreft” vermeld: “huur auto van de zaak Seat Leon met kenteken [01-YYY-1] ”. In de overeenkomsten is voorts vermeld dat aan belanghebbende een vergoeding in rekening wordt gebracht voor het gebruik van de auto gedurende de vakantieperiodes. Deze vergoedingen bedroegen € 1.150 voor het jaar 2011, € 700 voor het jaar 2012 en € 450 voor het jaar 2013. De overeenkomsten met betrekking tot 2011 en 2012 zijn door zowel belanghebbende als de werkgever ondertekend, de overeenkomst uit 2013 uitsluitend door belanghebbende.
2.5
De Inspecteur heeft uit hetgeen is vermeld onder 2.3 en 2.4 de conclusie getrokken dat in alle drie de jaren de grens van 500 privé-kilometers is overschreden en aan belanghebbende de bestreden naheffingsaanslagen opgelegd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur bij het opleggen van de bestreden naheffingsaanslagen terecht de vakantiekilometers mede in aanmerking heeft genomen als privékilometers.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de bestreden naheffingsaanslagen.
3.3
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) wordt, indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25 percent van de waarde van de auto indien de auto niet meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Het voordeel wordt, op grond van artikel 13bis, lid 9, van de Wet, in aanmerking genomen voor zover het uitgaat boven de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privédoeleinden is verschuldigd.
4.2
Indien de werknemer een verklaring van de inspecteur overlegt waarin is vastgelegd dat de werknemer aan de inspecteur heeft medegedeeld dat de hem ter beschikking gestelde auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt (verklaring geen privégebruik), laat de inhoudingsplichtige inhouding van belasting over het in het eerste lid bedoelde voordeel achterwege. De eerste volzin is niet van toepassing ingeval de inhoudingsplichtige weet dat de in de eerste volzin bedoelde mededeling niet juist is (artikel 13bis, lid 12, van de Wet). De werknemer kan een verzoek om een verklaring geen privégebruik bij de inspecteur indienen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking (artikel 13bis, lid 13, van de Wet). Indien de verklaring geen privégebruik wordt ingetrokken of indien de werknemer niet doet blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, wordt de verschuldigde belasting, voor zover nodig in afwijking van artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, nageheven van de werknemer. In afwijking van de eerste volzin wordt nageheven van de inhoudingsplichtige ingeval de inhoudingsplichtige wist dat de mededeling, bedoeld in het twaalfde lid, eerste volzin, niet juist was (artikel 13bis, lid 16, van de Wet).
4.3
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank met juistheid overwogen dat de door belanghebbende gereden vakantiekilometers privékilometers vormen. Dat dienaangaande een “huurovereenkomst” is gesloten tussen belanghebbende en de werkgever maakt dat niet anders. De door belanghebbende aan de werkgever betaalde bedragen zijn terecht als vergoeding voor privégebruik door de Inspecteur aangemerkt en als zodanig in mindering gebracht op het in aanmerking genomen voordeel.
4.4
Hetgeen belanghebbende voorts nog naar voren heeft gebracht, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
4.5
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente, respectievelijk de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente en de belastingrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente dan wel de belastingrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 20 september 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 september 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.