ECLI:NL:GHARL:2016:759

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
200.108.891/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens vermeende vooringenomenheid van raadsheren in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 februari 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker] tegen de raadsheren mr. W. Breemhaar, mr. B.J.H. Hofstee en mr. M.M.A. Wind. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vermeende vooringenomenheid van de raadsheren, die volgens [verzoeker] onvoldoende diepgang aan zijn zaak hadden gegeven en het tussenarrest van 13 oktober 2015 onzorgvuldig tot stand was gekomen. De wrakingskamer oordeelde dat het niet haar taak was om de inhoudelijke juistheid van de eerdere beslissingen te beoordelen, maar enkel te onderzoeken of er sprake was van onpartijdigheid. De wrakingskamer stelde vast dat de redenen voor het wrakingsverzoek voornamelijk voortkwamen uit bezwaren tegen de inhoud van het tussenarrest en dat deze niet voldoende waren om te concluderen dat de raadsheren vooringenomen waren. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien er geen dergelijke omstandigheden waren aangetoond, werd het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.108.891/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 108231 / HA ZA 09-209)
beslissing van 3 februari 2016
op het schriftelijke verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. J. van Dijk, kantoorhoudend te Scheemda,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
mr. W. Breemhaar, mr. B.J.H. Hofstee en mr. M.M.A. Wind,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de sector civiel van het hof is een procedure aanhangig tussen [verzoeker] als geïntimeerde in het principaal hoger beroep en appellant in het incidenteel hoger beroep, en [B] als appellante in het principaal hoger beroep en geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep.
1.2
Op 13 oktober 2015 heeft de meervoudige kamer van het hof een tussenarrest gewezen. Op 26 november 2015 is door [verzoeker] een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend, strekkende tot wraking van mr. Breemhaar, mr. Hofstee en mr. Wind. Het hof heeft [verzoeker] bij brief van 2 december 2015 bericht dat het wrakingsverzoek dient te zijn ondertekend door een advocaat. [verzoeker] is in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen.
1.3
Bij brief van 15 december 2015 heeft mr. J. van Dijk namens [verzoeker] het verzoek tot wraking ingediend.
1.4
De wrakingskamer heeft voorts kennisgenomen van een schrijven van mr. Breemhaar, waarin hij mede namens mr. Hofstee en mr. Wind meedeelt dat geen van de gewraakte raadsheren in de wraking berusten. Er is bij die gelegenheid tevens een inhoudelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven.
1.5
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 27 januari 2016 behandeld door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, W.P.M. ter Berg en P.W.J. Sekeris. [verzoeker] is bij deze behandeling verschenen. Mrs. Breemhaar, Hofstee en Wind zijn niet verschenen.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
[verzoeker] is ontvankelijk in zijn verzoek, nu dat schriftelijk namens zijn raadsman is ingediend. Hij heeft om die reden geen belang bij zijn klacht omtrent de desbetreffende procedurevoorschriften.
2.2
[verzoeker] heeft aan zijn wrakingsverzoek - zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat de raadsheren met onvoldoende diepgang naar zijn zaak hebben gekeken en dat het tussenarrest van 13 oktober 2015 (om die reden) onzorgvuldig tot stand is gekomen. Een dergelijke werkwijze getuigt volgens [verzoeker] van vooringenomenheid van de raadsheren, nu daarmee de partij die belang heeft bij een meer oppervlakkige behandeling van de zaak wordt bevoordeeld. Zulks pakt naar de mening van [verzoeker] in scheidingszaken in het algemeen nadelig uit voor de man. Het hof oordeelt als volgt.
2.3
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) haar de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.4
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.5
De redenen die [verzoeker] aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, zijn voor een groot deel terug te voeren op bezwaren die hij heeft tegen de inhoud van het tussenarrest van 13 oktober 2015 en de wijze waarop dat arrest tot stand is gekomen. De wrakingskamer stelt voorop dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige beslissingen van de rechter(s). Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de door de meervoudige kamer genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om op inhoudelijke gronden bij het hof vooringenomenheid te vermoeden.
2.6
Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. Uit de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden kan niet de conclusie worden getrokken dat de gewraakte raadsheren de zaak tussen [verzoeker] en [B] onzorgvuldig hebben behandeld. Het feit dat de meervoudige kamer in het tussenarrest heeft verwezen naar een of meerdere rechtsregel(s) van de Hoge Raad, is hiertoe - anders dan [verzoeker] betoogt - in ieder geval onvoldoende. Bovendien brengt zulks niet (zonder meer) met zich dat moet worden gevreesd voor partijdigheid van de raadsheren. De vooringenomenheid die [verzoeker] de raadsheren verwijt, is nagenoeg volledig gestoeld op de inhoud van de beslissingen die zijn genomen in het tussenarrest van 13 oktober 2015. Zoals de wrakingskamer hiervoor heeft overwogen, is het echter niet aan haar om die beslissingen inhoudelijk op juistheid te beoordelen. Ten aanzien van de door [verzoeker] aangehaalde overweging van het hof in rechtsoverweging 2.2 van het tussenarrest van 13 oktober 2015, inhoudende dat het hof uit de proceshouding van [verzoeker] de gevolgen zal trekken die het hof geraden voorkomt, overweegt de wrakingskamer dat ook deze overweging (die zijn grondslag vindt in artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) niet getuigt van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
2.7
Op grond van het vorenstaande is de wraking ongegrond. Het verzoek moet worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het wrakingsverzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.W. Zandbergen, voorzitter, mr. W.P.M. ter Berg en mr. P.W.J. Sekeris, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2016.