In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012 heeft bevestigd. Belanghebbende, geboren in 1941, heeft sinds maart 2006 recht op een uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) en ontving in die periode een partnertoeslag. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft in 2012 een nabetaling van € 23.382,76 aan belanghebbende gedaan, omdat het inkomen van haar echtgenoot in de jaren 2006 tot en met 2010 lager was dan eerder aangenomen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft dit bedrag in de aanslag IB/PVV 2012 opgenomen, wat door belanghebbende werd betwist. Tijdens de zitting is het geschil besproken, waarbij belanghebbende stelde dat de nabetaling in de jaren 2006 tot en met 2010 al vorderbaar en inbaar was, terwijl de inspecteur dit betwistte. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht het bedrag in de heffing van 2012 heeft betrokken, omdat de partnertoeslag pas in 2012 is ontvangen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.