ECLI:NL:GHARL:2016:7317

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
200.135.859/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kredietovereenkomst en onrechtmatige daad na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een kredietovereenkomst tussen ABN AMRO en een echtpaar, [appellant] en [geïntimeerde], die van 2006 tot 2008 gehuwd waren. Na hun echtscheiding ontstond er een debetsaldo op hun gezamenlijke bankrekening, wat leidde tot een geschil over de verantwoordelijkheid voor de schuld. [appellant] stelde dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld door zonder overleg bedragen van de rekening op te nemen, wat resulteerde in een debetsaldo dat niet toelaatbaar was. Het hof oordeelde dat beide partijen gerechtigd waren tot de rekening en dat het enkele feit dat [geïntimeerde] bedragen had opgenomen, niet automatisch een onrechtmatige daad opleverde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin [appellant] was veroordeeld om een bedrag aan ABN AMRO te betalen, en wees de vorderingen van [appellant] in hoger beroep af. De kosten van het hoger beroep werden aan [appellant] opgelegd, omdat zijn standpunt als weinig kansrijk werd beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.135.859/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 570189 CV EXPL 12-13869)
arrest van 13 september 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in vrijwaring,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.G.H. van der Kolk, kantoorhoudend te Klazienaveen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in vrijwaring,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.R. van der Veen, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 januari 2014 hier over.
1.2
Er heeft een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken (productie 4 bij memorie van grieven). Tijdens de comparitie hebben partijen geen schikking bereikt.
1.3
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met productie),
- een akte houdende producties van [appellant] ,
- een antwoordakte van [geïntimeerde] .
1.4
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
1.5
De vordering van [appellant] in hoger beroep luidt:
" (…) het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 16 juli 2013 te vernietigen, en te bepalen dat opnieuw, met inachtneming van de aangevoerde grieven van [appellant] wordt beslist, onder veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding."

2.De feiten

2.1
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende (gemotiveerd) weersproken het volgende vast.
2.1.1
[appellant] en [geïntimeerde] zijn gehuwd geweest van [datum] 2006 tot omstreeks maart/mei 2008. Feitelijk zijn zij uit elkaar gegaan op 1 september 2007.
2.1.2
Op 5 december 2005 hebben ABN AMRO enerzijds en [geïntimeerde] en [appellant] anderzijds een kredietovereenkomst gesloten. ABN AMRO heeft daarbij op bankrekeningnummer [bankrek.nr] (hierna: de bankrekening) een krediet ter beschikking gesteld tot een maximum van € 15.000,-. In de bijlage bij deze overeenkomst is onder punt 8 vermeld dat alle op grond van de kredietovereenkomst nog aan ABN AMRO verschuldigde bedragen ineens opeisbaar zullen zijn indien [geïntimeerde] en [appellant] gedurende ten minste twee maanden achterblijven met de betaling van een maandtermijn en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijven in de volledige nakoming van hun verplichtingen.
2.1.3
Ten tijde van het uit elkaar gaan van [appellant] en [geïntimeerde] op 1 september 2007 bedroeg het debetsaldo van de kredietrekening € 14.001,97. Na het uit elkaar gaan is de bankrekening blijven bestaan en zijn bedragen van de bankrekening opgenomen. Op enig moment is een niet toelaatbaar debetsaldo ontstaan.
2.1.4
Bij brief van 24 februari 2010 heeft Solveon Incasso B.V. (hierna Solveon) aan [appellant] bevestigd dat een aflossingsregeling tot stand is gekomen op grond waarvan [appellant] maandelijks € 100,- moet betalen. Op 2 maart 2011 is een nieuwe aflossingsregeling getroffen. Bij brief van 30 januari 2012 heeft Solveon aan [appellant] bericht dat nog geen betaling is ontvangen van de termijnen november, december en januari en dat als de betaling niet op 6 februari 2012 is ontvangen, de regeling en de overeenkomst worden ontbonden, in welk geval de vordering ineens opeisbaar wordt gesteld. Incassade heeft [appellant] bij brief van 2 april 2012 bericht dat hij aan ABN AMRO een bedrag verschuldigd is van € 10.605,52.
2.1.5
ABN AMRO en [geïntimeerde] hebben eveneens een betalingsregeling getroffen. [geïntimeerde] heeft sinds 22 maart 2010 maandelijks € 200,- respectievelijk € 400,- afgelost.
2.1.6
In eerste aanleg is [appellant] in de hoofdzaak veroordeeld om aan ABN AMRO € 7.578,88 te betalen, vermeerderd met rente en kosten. Dit bedrag is de resultante van het debetsaldo op 6 maart 2012 ad € 10.553,60, vermeerderd met € 248,16 aan rente, en verminderd met een reeds betaald bedrag van in totaal € 3.202,88. Tegen dit vonnis in de hoofdzaak is geen hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg in de vrijwaringsprocedure gevorderd:
"I. [geïntimeerde] , zo mogelijk tegelijk met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak aanhangig onder rolnummer 549708\CV EXPL 12-3142, te veroordelen om aan [appellant] geheel of gedeeltelijk te betalen datgene waartoe [appellant] in de hoofdzaak tegen ABN AMRO mocht worden veroordeeld met inbegrip van de wettelijke rente en kostenveroordeling.
II. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] € 180,-- te voldoen vanwege het (noodzakelijke) opvragen van kopieën van de relevante bankafschriften om zijn stellingen te kunnen bewijzen.
III. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het geding in deze vrijwaring.
IV. Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren."
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
Het hof stelt het volgende voorop.
Ter comparitie na aanbrengen hebben partijen te kennen gegeven dat zij er niet over hebben nagedacht om de kredietrekening per 1 september 2007 op te heffen en het debetsaldo bij de verdeling te betrekken. Dit betekent dat de verdeling van de kredietschuld alsnog tussen hen dient plaats te vinden. Het hof merkt in dat kader nog wel op dat een eventuele verdeling van de schuld alleen interne werking heeft tussen [geïntimeerde] en [appellant] en de ABN AMRO niet raakt, tenzij de bank expliciet daarmee instemt en de onderliggende kredietovereenkomst wijzigt.
4.2
Inzet van de onderhavige procedure is echter niet de verdeling van de kredietschuld, maar een beweerdelijke onrechtmatige daad van [geïntimeerde] jegens [appellant] , met als gestelde schade het bedrag van € 7.578,88, vermeerderd met rente en kosten, tot betaling waarvan [appellant] jegens ABN AMRO is veroordeeld. Volgens [appellant] is uitsluitend [geïntimeerde] verantwoordelijk voor de gehele schuld zoals die door ABN AMRO in de hoofdzaak in eerste aanleg is gevorderd. In wezen komt de stelling van [appellant] erop neer dat in hun interne rechtsverhouding uitsluitend [geïntimeerde] draagplichtig is.
4.3
In eerste aanleg heeft [appellant] de onrechtmatigheid van het handelen van [geïntimeerde] onderbouwd met de stelling dat zij opnamen tot een totaalbedrag van € 18.843,90 heeft gedaan. Ten bewijze daarvan heeft hij rekeningafschriften d.d. 28 augustus 2008 en 29 december 2008 overgelegd (productie 1 bij de inleidende dagvaarding).
4.4
[geïntimeerde] heeft de desbetreffende overboekingen als volgt toegelicht. Zij erkent dat zij op 4 augustus 2008 € 7.500,- aan haar moeder, mevrouw [moeder] , heeft overgemaakt en € 7.250,- aan zichzelf. Deze bedragen zijn echter volgens haar kort daarvóór (medio juni 2008) op de rekening gestort om deze tijdelijk op een positief saldo te laten staan. Reden daarvoor was dat zij na de echtscheiding een eigen woning had gekocht en dat de kredietverstrekker eiste dat geen sprake was van schulden. [geïntimeerde] heeft een rekeningafschrift overgelegd waaruit blijkt dat op 4 augustus 2008 door Notarissen Dijkstra Jansen Bergman € 14.969,- naar de rekening is overgemaakt (productie 5 bij de conclusie van dupliek). Zij heeft de gestorte bedragen derhalve nadien slechts 'teruggehaald', aldus [geïntimeerde] .
De overboeking op 3 december 2008 van € 4.093,90 betreft de helft van de opbrengst van de voormalige echtelijke woning. Ten bewijze van de hoogte van de opbrengst van de woning heeft [geïntimeerde] de afrekening van Notarissen Dijkstra Jansen Bergman overgelegd (productie 6 bij de conclusie van dupliek). [geïntimeerde] had dit bedrag aanvankelijk op de rekening gestort ter delging van het debetsaldo, maar heeft dit ongedaan gemaakt toen bleek dat [appellant] niet hetzelfde deed met zijn aandeel in de opbrengst.
4.5
De kantonrechter heeft de door [geïntimeerde] gestelde feiten als onvoldoende (gemotiveerd) betwist door [appellant] als vaststaand aangenomen (zie het bestreden vonnis onder 3.6 en 3.7). [appellant] heeft geen grieven gericht tegen deze overwegingen, zodat het hof hiervan in hoger beroep heeft uit te gaan.
4.6
In hoger beroep heeft [appellant] kennelijk bedoeld twee grieven te formuleren waarin hij erover klaagt dat hij door de kantonrechter niet in de gelegenheid is gesteld bewijs te leveren en waarbij hij de grondslag van zijn vordering heeft gewijzigd: in hoger beroep voert [appellant] aan dat [geïntimeerde] jegens hem een onrechtmatige daad heeft gepleegd door na hun scheiding zonder overleg met hem bedragen van hun gezamenlijke rekening op te nemen en hem geen inzicht te verschaffen in hetgeen met de gezamenlijke rekening is gebeurd. Pas bij de conclusie van dupliek in vrijwaring heeft [geïntimeerde] de gevraagde inhoudelijke reactie gegeven, aldus [appellant] . Door deze handelwijze heeft [appellant] naar hij stelt € 180,- aan schade geleden doordat hij bankafschriften heeft moeten opvragen en is hij ten onrechte in de proceskosten veroordeeld.
4.7
Naar het oordeel van het hof is het thans door [appellant] gestelde ontoereikend om te kunnen oordelen dat [geïntimeerde] jegens hem heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt of dat zij anderszins onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld. [appellant] en [geïntimeerde] waren beide gerechtigd tot de bankrekening en konden ook beide bij ABN AMRO navraag over mutaties doen. Het enkele feit dat [geïntimeerde] - zonder overleg met [appellant] en zonder hem inzicht te geven in de mutaties - bedragen van de rekening heeft opgenomen en teruggestort, en dat kennelijk op enig moment de maximale debetstand van € 15.000,- werd overschreden, levert op zich geen onrechtmatige daad jegens [appellant] op. Ook het enkele feit dat [geïntimeerde] in de periode tussen 24 februari 2010 tot 6 maart 2012 nog enige bedragen van de rekening heeft opgenomen, is ontoereikend om te oordelen dat zij onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. [geïntimeerde] heeft voor deze betalingen op zich een toereikende verklaring gegeven. Het enkel laten verlopen van betalingen via de gezamenlijk regeling is niet onrechtmatig. Dat wordt niet anders indien deze omstandigheden in hun onderlinge verband worden beoordeeld. Bijkomende omstandigheden die dit anders maken, zijn gesteld noch gebleken, bijvoorbeeld dat de debetstand op de gezamenlijke rekening ten gevolge van opnames van [geïntimeerde] een hogere debetstand is gaan vertonen dan het bedrag van ruim € 14.000,- genoemd in rechtsoverweging 2.3.1, is door [appellant] niet gesteld. Hierdoor komt het hof aan bewijslevering door [appellant] niet toe. Het hof wijst er nog op dat [appellant] niet bestreden heeft dat de ABN AMRO hem heeft gedagvaard, omdat hij de door hem met ABN AMRO getroffen afbetalingsregeling niet is nagekomen.
4.8
[appellant] heeft op of omstreeks 16 september 2010 de door hem gestelde schade geleden voor kosten ter verkrijging van bankafschriften. De door hem bij akte overgelegde confraternele correspondentie is echter van na die datum, zodat dergelijke schade niet kan zijn veroorzaakt door het achterwege blijven van een reactie van de advocaat van [geïntimeerde] .
Voor zover [appellant] betoogt dat [geïntimeerde] eerst bij dupliek in eerste aanleg bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld en hij jegens haar geen vrijwaringsprocedure zou zijn begonnen als die informatie eerder was verstrekt - waardoor hij ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld - faalt dit betoog eveneens. Het bij dupliek ingenomen standpunt van [geïntimeerde] was ook al bij antwoord betrokken, terwijl [appellant] verder geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van misbruik van procesrecht. Het verwijt dat pas bij dupliek bewijsstukken zijn overgelegd, is daarvoor onvoldoende.
4.9
Het hof wijst er ten overvloede op dat indien en voor zover [appellant] aan de bank een hoger bedrag heeft moeten betalen dan waarvoor hij in de onderlinge verhouding met [geïntimeerde] draagplichtig is, hij een regresvordering op haar heeft (artikel 6:10 BW).
Slotsom
4.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis, voor zover in de vrijwaring gewezen, moet worden bekrachtigd.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
-
- griffierecht
299,-
totaal verschotten
299,-
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1 ½ punt x € 632,-
(tarief I)
948,-
Hoewel partijen ex-echtgenoten zijn en de procedure voortvloeit uit hun verbroken relatie, acht het hof daarin onvoldoende reden gelegen om de proceskosten te compenseren nu het standpunt van [appellant] van begin af aan weinig kansrijk was en hijzelf de procedure door de ABN AMRO heeft uitgelokt door zich niet aan de door hem zelf afgesproken afbetaling te houden.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 16 juli 2013, voor zover in de vrijwaring gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 948,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 299,- voor verschotten;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 september 2016.