ECLI:NL:GHARL:2016:7310

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
200.175.739
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van het ontbonden huwelijk en toepasselijk recht op huwelijksvermogensregime

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een ontbonden huwelijk tussen een man en een vrouw, die oorspronkelijk de Marokkaanse nationaliteit hadden en later de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Gelderland van 2 juni 2015 aangevochten, waarin de verzoeken van partijen tot verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing was, terwijl de man aanvoert dat het Nederlandse recht van toepassing zou moeten zijn. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juni 2016, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten en tolken. Het hof heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat op grond van de verwijzingsregels het Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is. De man heeft echter betoogd dat deze uitkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, omdat hij en de vrouw altijd in Nederland hebben gewoond en de intentie hadden om daar een leven op te bouwen. Het hof heeft de argumenten van de man niet gevolgd en geoordeeld dat de rechtbank terecht het Marokkaanse recht heeft toegepast. De man heeft ook verzocht om de verdeling van de gezamenlijke eigendommen en schulden vast te stellen, maar het hof heeft geoordeeld dat de vrouw in redelijkheid mocht aannemen dat het petitum van de man niet correct was geformuleerd. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de vrouw veroordeeld om met de man tot afwikkeling van de gezamenlijke eigendommen en schulden over te gaan, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.175.739
(zaaknummer rechtbank Gelderland 279656)
beschikking van 13 september 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [plaats1] , België ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. K.L.M. Kremer te [plaats2] ,
en
[verweerster],
wonende te [plaats3] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. el Hannouche te [plaats4] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 27 januari 2015 (uitgesproken onder zaaknummer 257497) en 2 juni 2015 (uitgesproken onder zaaknummer 279656).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 8 (zijnde het procesdossier uit de eerste
aanleg), ingekomen op 28 augustus 2015;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 3;
- een journaalbericht van mr. Kremer van 17 juni 2016 met producties 9 tot en met 19;
- een journaalbericht van mr. el Hannouche van 22 juni 2016 met één bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 juni 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast werd ieder van partijen bijgestaan door een tolk in de Marokkaanse taal, de man door [persoon1] en de vrouw door
[persoon2] . Laatstgenoemde is voorafgaand aan de zitting door de voorzitter beëdigd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op [datum1] te [plaats5] (Marokko) met elkaar gehuwd. Ten tijde van hun huwelijk hadden zij beiden enkel de Marokkaanse nationaliteit. Partijen hebben na het sluiten van hun huwelijk voor het eerst in Nederland samengewoond. Enige dan wel geruime tijd na hun huwelijksvoltrekking hebben partijen ieder tevens de Nederlandse nationaliteit verkregen. De vrouw heeft op 15 januari 2014 een verzoek tot scheiding van tafel en bed ingediend. De man heeft echtscheiding verzocht. Bij de beschikking van
27 januari 2015 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De behandeling van het verzoek tot afwikkeling van het huwelijksgoederenregime is aangehouden en afgesplitst van het hoofdverzoek. De echtscheidingsbeschikking is op
[datum2] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te [plaats6] .
3.2
Bij de bestreden beschikking van 2 juni 2015 heeft de rechtbank de verzoeken van partijen tot (kort gezegd) verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen afgewezen, daarbij overwegende dat partijen bij de grondslag van hun verzoeken zijn uitgegaan van het onjuiste recht (hof: Nederlands recht in plaats van Marokkaans recht). De proceskosten zijn gecompenseerd zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de (vermogensrechtelijke) afwikkeling van hun ontbonden huwelijk. Het geschil spitst zich toe op de vraag welk recht van toepassing is ten aanzien van het huwelijksvermogensregime; Nederlands of Marokkaans recht.
4.2
De man is met 2 grieven in beroep gekomen van de bestreden beschikking en heeft tevens (voorwaardelijk) zijn verzoek vermeerderd. Hij verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat:
de vrouw wordt veroordeeld om met de man primair tot afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap, althans subsidiair de gezamenlijke eigendommen, over te gaan;
de (wijze van) verdeling vast te stellen primair zoals omschreven op het webformulier, althans subsidiair zoals hierboven omschreven, althans een zodanige (wijze van) verdeling vast te stellen als het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen en subsidiair, voor het geval het hof oordeelt dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime en het hof de verdeling zou vaststellen:
bij tussenbeschikking de vrouw in de gelegenheid te stellen bewijs te leveren van (buitenlandse) schulden en bezittingen van de man ten einde deze te betrekking in de verdeling en verrekening;
de schuld van € 50.000,- aan de heer [persoon3] buiten de verdeling te laten nu deze wordt betwist en deze niet aannemelijk is en niet is aangetoond;
de peildatum vast te stellen op 14 januari 2014.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is. In zijn nadere toelichting op de grief ter zitting voert de man aan dat op grond van de formele verwijzingsregels weliswaar het Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is, maar dat dit geen redelijke en billijke uitkomst is. De man woonde al voor het huwelijk in Nederland en heeft kort na het huwelijk de Nederlandse nationaliteit verkregen. Direct na het huwelijk zijn partijen in Nederland gaan wonen. Zij zijn altijd voornemens geweest in Nederland een bestaan op te bouwen. Met Marokko ontbrak een werkelijke maatschappelijke band. Partijen zijn ook altijd ervan uitgegaan dat tussen hen het Nederlandse huwelijksvermogensrecht gold en derhalve tussen hen sprake was van de wettelijke gemeenschap van goederen. Zij hebben daar ook altijd naar gehandeld. Zo staat er op het aanvraagformulier voor een flexibel krediet (productie 9 bij eerder genoemd journaalbericht van mr. Kremer) dat partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
5.2
De vrouw voert aan dat op grond van de verwijzingsregels het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing is. Dat partijen later de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen doet daar volgens haar niet aan af. Aan productie 9 kan volgens de vrouw geen waarde worden toegekend, omdat het aanvraagformulier door een bankmedewerker is ingevuld. Overigens betwist de vrouw dat partijen hebben geleefd alsof tussen hen de gemeenschap van goederen gold en dat zij een bestaan in Nederland zouden opbouwen. Ten aanzien van dit laatste wijst de vrouw erop dat partijen meerdere woningen in België hebben gekocht. De man beroept zich op een afwijking van het volgens de verwijzingsregels toepasselijk recht op grond van de redelijkheid en billijkheid, maar de gronden die hij aanvoert rechtvaardigen de toepassing daarvan niet, aldus de vrouw.
5.3
Het hof stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat op grond van de verwijzingsregels het Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is. De stelling van de man dat deze uitkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en dat daarom Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing dient te zijn volgt het hof niet. Beoordeeld moet worden of de toepassing van het Marokkaans huwelijksvermogensrecht in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Met de vrouw is het hof van oordeel dat hetgeen de man ter onderbouwing van die stelling heeft aangevoerd onvoldoende is om van een ander huwelijksvermogensregime uit te gaan dan die welke op grond van de verwijzingsregels uit het Nederlands internationaal privaatrecht voortvloeit. Bovendien heeft de vrouw de door de man aangevoerde omstandigheden en stellingen ook grotendeels betwist en zijn deze door hem – gelet op die betwisting – ook niet nader, althans onvoldoende onderbouwd. Het hof overweegt ten overvloede dat zelfs indien de door de man aangevoerde omstandigheden juist zouden zijn dit niet zou leiden tot een ander oordeel van het hof. Op grond van vaste jurisprudentie gelden strenge eisen indien een procespartij verzoekt om de toepassing van een (rechts)regel op grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Hetgeen door de man is aangevoerd voldoet niet aan die eisen. Grief 1 faalt.
5.4
In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn verzoek de verdeling vast te stellen. Hij heeft in het hoger beroep zijn eis vermeerderd, in die zin dat hij verzoekt de verdeling vast te stellen zoals door hem opgenomen in het aangepaste webformulier ‘verdelen en verrekenen’ van 19 maart 2015 (productie 3 bij het verweerschrift).
Tevens stelt de man in deze grief dat de rechtbank, zo Marokkaans recht van toepassing is, partijen in de gelegenheid had moeten stellen hun verzoeken te wijzigen en/of zich daarover uit te laten.
5.5
De vrouw voert aan dat de rechtbank niet anders kon dan aan het verzoek van de man tot verdeling voorbij gaan, nu hij niet had verzocht te verdelen volgens Marokkaans recht maar volgens het Nederlands huwelijksvermogensrecht en de rechtbank heeft geoordeeld dat Marokkaans recht van toepassing is. De man heeft bovendien de gelegenheid gehad zijn verzoeken aan te passen, maar heeft dat niet gedaan, aldus de vrouw.
5.6
Het hof stelt vast dat tussen partijen geen gemeenschap van goederen bestaat zoals opgenomen in het Nederlands huwelijksvermogensrecht, nu Marokkaans recht van toepassing is. Dit neemt niet weg dat partijen wel gemeenschappelijke bezittingen en schulden hebben die voor verdeling in aanmerking komen. In die zin slaagt de grief van de man. Voor zover de grief van de man erop ziet dat hij niet in de gelegenheid is gesteld te verklaren omtrent het toepasselijk huwelijksvermogensrecht, overweegt het hof dat de man daar in het hoger beroep wel de gelegenheid toe heeft gehad en zulks ook heeft gedaan. In die zin faalt de grief.
5.7
Ten aanzien van zijn verzoek tot verdeling is ter zitting namens de man verklaard dat dit verzoek aldus moet worden begrepen dat hij niet alleen veroordeling van de vrouw verzoekt tot medewerking aan de verdeling, maar dat hij het hof tevens verzoekt (de wijze van) verdeling van die gemeenschappelijke goederen en schulden vast te stellen overeenkomstig het door hem overgelegde webformulier. Zowel de vrouw als haar advocaat verklaarden het petitum van de man zo niet te hebben gelezen en begrepen, maar als 1) een primair verzoek tot veroordeling van de vrouw tot medewerking aan de verdeling van de gemeenschap, dan wel gemeenschappelijke goederen en 2) subsidiair tot het vaststellen van de (wijze van) verdeling daarvan. De vrouw maakt bezwaar tegen de eerst ter zitting door de man voorgestane wijze van lezing van zijn petitum.
5.8
Het hof overweegt dat het petitum van de man, zoals hiervoor onder 4.2 integraal opgenomen, met inachtneming van de toelichting van de man ter zitting, op zowel de door de man voorgestane wijze als de door de vrouw voorgestane wijze kan worden gelezen en begrepen. Het hof is echter van oordeel dat de vrouw, gelet op de wijze waarop het petitum is geformuleerd, in redelijkheid ervan mocht uitgaan dat het petitum van de man gelezen en begrepen diende te worden zoals namens haar is verklaard. Eerst na de toelichting van de man ter zitting op de formulering van het petitum is duidelijk op welke wijze het petitum ook gelezen kan worden en hoe de man het kennelijk ook heeft bedoeld. Nu deze lezing eerst duidelijk is geworden ter zitting en gelet op de bezwaren van de vrouw daartegen is het hof van oordeel dat het bezwaar van de vrouw tegen de ter zitting namens de man toegelichte en door hem voorgestane wijze van lezing van zijn petitum, moet worden gehonoreerd. Het is naar het oordeel van het hof in strijd met de eisen van een goede procesorde dit verzoek te behandelen als door de man verzocht, omdat daardoor de procedure wordt vertraagd.
5.9
Nu grief 2 deels slaagt, zal het hof het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen met hem over te gaan tot afwikkeling van de gezamenlijke eigendommen en schulden toewijzen. Aan het (subsidiaire) verzoek de (wijze van) verdeling vast te stellen komt het hof dan niet meer toe. Het hof geeft partijen wel in overweging dat zij het op een groot aantal punten met elkaar eens zijn ten aanzien van de verdeling. Zo zijn zij het eens over de peildatum, over de schuld aan Visa, de schulden aan de ABN AMRO Bank, de woning in [plaats7] en zijn zij het erover eens dat de inboedel aan de vrouw kan worden toegedeeld. Ten aanzien van de schuld aan [persoon3] zijn partijen het niet eens, nu het bestaan van deze schuld door de vrouw uitdrukkelijk wordt betwist. Het hof merkt hierbij op dat hetgeen de man ter zitting omtrent deze door hem gestelde schuld verklaarde en de door hem overgelegde getuigenverklaringen ter onderbouwing van het bestaan van die schuld niet met elkaar in overeenstemming zijn.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als hierna vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 juni 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de vrouw om met de man tot afwikkeling van de gezamenlijke eigendommen en schulden over te gaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 13 september 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.