Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een ontbonden huwelijk tussen een man en een vrouw, die oorspronkelijk de Marokkaanse nationaliteit hadden en later de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Gelderland van 2 juni 2015 aangevochten, waarin de verzoeken van partijen tot verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing was, terwijl de man aanvoert dat het Nederlandse recht van toepassing zou moeten zijn. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juni 2016, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten en tolken. Het hof heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat op grond van de verwijzingsregels het Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is. De man heeft echter betoogd dat deze uitkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, omdat hij en de vrouw altijd in Nederland hebben gewoond en de intentie hadden om daar een leven op te bouwen. Het hof heeft de argumenten van de man niet gevolgd en geoordeeld dat de rechtbank terecht het Marokkaanse recht heeft toegepast. De man heeft ook verzocht om de verdeling van de gezamenlijke eigendommen en schulden vast te stellen, maar het hof heeft geoordeeld dat de vrouw in redelijkheid mocht aannemen dat het petitum van de man niet correct was geformuleerd. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de vrouw veroordeeld om met de man tot afwikkeling van de gezamenlijke eigendommen en schulden over te gaan, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.