In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde waarde van een kantoorgebouw, gelegen aan [a-straat] te [A], onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Wijchen had de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2013 vastgesteld op € 1.315.000. De belanghebbende, [X] BV, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is in beroep gegaan bij de rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zittingen is het geschil vooral toegespitst op de hoogte van de markthuur van het object en het leegstandsrisico. De belanghebbende stelde dat het object sinds mei 2012 leegstond en dat dit van invloed was op de huurwaardekapitalisatiefactor. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatierapport, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem verdedigde waarde. Het Hof nam daarbij de gerealiseerde verkoopprijs van het object in april 2015 in overweging, die aanzienlijk lager was dan de vastgestelde waarde.
Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van het object vastgesteld op € 950.000, en de uitspraak van de rechtbank en de heffingsambtenaar vernietigd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 2.873,25 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.