In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 werd gehandhaafd. Belanghebbende had een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.675, met een heffingsrente van € 320. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. De kern van het geschil betreft de aftrek van € 16.200 aan eigenwoningrente die belanghebbende claimde, welke volgens de Inspecteur niet kon worden aangetoond door voldoende bewijs van contante betalingen. Tijdens de zitting werd er gediscussieerd over de betalingsbewijzen en de verklaringen van de gemachtigde van belanghebbende, [A]. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de rente daadwerkelijk was betaald, ondanks de overgelegde kwitanties. Uiteindelijk concludeerde het Hof dat de aanslag moest worden verminderd tot een belastbaar inkomen van € 22.014, en vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de Inspecteur. De uitspraak werd gedaan door een drie leden tellende kamer van het Hof, met mr. R.F.C. Spek als voorzitter.