Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun dochter [kind1]. De ouders, de vader en de moeder, waren gezamenlijk belast met het gezag over [kind1], die sinds haar geboorte in een pleeggezin verblijft. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag, omdat de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind1] te dragen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld na een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezag al was beëindigd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 augustus 2016 zijn zowel de vader als de moeder verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader heeft drie grieven ingediend en verzocht om het gezag te behouden, terwijl de moeder ook in incidenteel hoger beroep ging met dezelfde strekking. De Raad en de gecertificeerde instelling hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van de ouders. Het hof heeft de belangen van [kind1] vooropgesteld en overwogen dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor [kind1] op zich te nemen.
Het hof heeft vastgesteld dat [kind1] inmiddels goed is gehecht in het pleeggezin en dat de ouders, die beiden in een woonvorm met 24-uurs begeleiding verblijven, niet in staat zijn om de benodigde zorg te bieden. De ouders hebben weliswaar aangegeven dat zij de plaatsing in het pleeggezin accepteren, maar het hof heeft geoordeeld dat het belang van [kind1] bij stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie zwaarder weegt dan het belang van de ouders om met het gezag belast te blijven. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de kosten van de procedure gecompenseerd.