In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinder- en partneralimentatie na de echtscheiding van de partijen. Het huwelijk van de verzoekster en verweerder is in 2015 ontbonden, en zij hebben samen een minderjarig kind. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de alimentatiebedragen zijn vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de man €67,-- per maand moest betalen voor de kinderalimentatie en €400,-- per maand voor de partneralimentatie. De vrouw verzoekt in hoger beroep om een verhoging van deze bedragen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2016 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft haar grieven met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ingetrokken, maar houdt vast aan haar verzoek om een hogere alimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van het kind en de draagkracht van de man in overweging moeten worden genomen. De man heeft zijn financiële situatie uiteengezet, inclusief zijn woonlasten en inkomen, en betwist dat hij in staat is om de door de vrouw verzochte hogere alimentatie te betalen.
Het hof heeft de grieven van de vrouw in hoger beroep beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de man in staat is om een hogere bijdrage te leveren. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor wat betreft de alimentatiebedragen, en het hof heeft bepaald dat de man €324,-- per maand voor de kinderalimentatie en €567,-- per maand voor de partneralimentatie moet betalen, met een verhoging naar €681,-- per maand vanaf 1 januari 2016. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de vrouw in de andere zaak is afgewezen.