Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM- LEEUWARDEN
in eerste aanleg: eiseres,
WNF,
advocaat: mr. J. Pieters,
2.) [geïntimeerde 2] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
[geïntimeerden],
en afzonderlijk:
[geïntimeerde 1]respectievelijk
[geïntimeerde 2] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] .
3.De vaststaande feiten
niet terugkeert in het dorp. Volgens het bericht heerst een angstcultuur waardoor veel overlast meldingen niet worden gedaan door buurtbewoners en zodoende niet of nauwelijks worden vastgelegd door de politie.
Het rapport vermeldt als aanleiding voor de huiszoekingen dat uit politieonderzoek naar voren was gekomen dat [geïntimeerde 1] zich bezig hield met de handel in wapens.
Daarnaast zijn in de woning van [geïntimeerde 1] twee zakken hennepresten en 6,4 gram cocaïne aangetroffen. Daaromtrent vermeldt het rapport dat uit buurt- en politieonderzoek naar voren is gekomen dat er vanuit de woning van [geïntimeerden] al langere tijd drugs werden verhandeld. Over [geïntimeerde 2] wordt vermeld dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat zij actief betrokken was bij de criminele activiteiten, althans ervan op de hoogte was, en dat zij zich actief bemoeide met de deals.
De burgemeester acht een “
sluiting voor de duur van 3 maanden noodzakelijk voor het doorbreken van de gang naar het pand door kopers van drugs en voor het wegnemen van de bekendheid als locatie waar drugs maar ook wapens voor de handel aanwezig zijn”.
6.1 In het primaire besluit verwijst verweerder wat betreft de motivering naar het besluit van gelijke datum gericht aan derde-partij. Deze motivering luidt onder meer als volgt:
4. Het geding en de beslissing in eerste aanleg
Zij heeft in haar dagvaarding aan die vordering, samengevat, ten grondslag gelegd dat de woning is gebruikt als handelshuis voor wapens en drugs, zaken waarvan het alleen al het bezit streng verboden is. Dat vormt een wanprestatie van [geïntimeerden] die niet meer ongedaan gemaakt kan worden en die in een bodemprocedure met zekerheid zal resulteren in de toewijzing van een vordering tot ontbinding. Verder is gebleken dat al langere tijd sprake is van overlast in de vorm van nachtelijke activiteit en aanloop. Buurtbewoners zijn ongerust; terugkeer naar de woning is ondenkbaar.
5.5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
[geïntimeerden] derhalve zonder recht of titel in de woning verblijven. Subsidiair wordt aangevoerd dat [geïntimeerden] toerekenbaar tekort zijn geschoten in hun verplichting om zich als goed huurder te gedragen en dat een ontbindingsprocedure zal leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. Het spoedeisend belang om op die procedure vooruit te lopen is daarbij nog steeds aanwezig, aldus WNF.
grief I). Het hoger beroep dient ook tot het herstellen van fouten en het aanvullen/wijzigen van stellingen en gronden, zodat het beroep op de buitengerechtelijke ontbinding in ieder geval in hoger beroep betrokken dient te worden in de beoordeling. In zoverre mist WNF derhalve belang bij deze grief.
De kennisgeving van het besluit aan WNF d.d. 13 mei 2016 vermeldt in dat verband:
“Ik heb besloten om op vrijdag 20 mei 2016 uw woning aan [adres 1] op basis van artikel 13 b van de Opiumwet om 12.00 uur voor de periode van 3 maanden te sluiten.Dat betekent dat u en de huurders vanaf vrijdag 20 mei 12.00 uur de woning aan [adres 1]voor de periode van 3 maanden niet meer kunt betreden. Ik ga er vanuit dat u de woning afdicht en verzegelt.”Voorts heeft de burgemeester van de gemeente [gemeente] WNF in de kennisgeving van 13 mei 2016 bericht dat hij uit coulance richting de huurders de datum van sluiting heeft verzet van woensdag 18 mei naar vrijdag 20 mei 2016. Kennelijk is in verband met het door [geïntimeerde 2] ingediende verzoek bij de bestuursrechter tot het treffen van een voorlopige voorziening de daadwerkelijk sluiting uitgesteld tot na de uitspraak van 26 mei 2016.
Voor de feitelijke sluiting is geen onherroepelijk besluit vereist. Met artikel 7:231 lid 2 BW is, zo volgt uit de wetsgeschiedenis, beoogd de verhuurder de mogelijkheid te bieden zo spoedig mogelijk de huurovereenkomst te beëindigen en in de woning een nieuwe huurder toe te laten. Met dat doel strookt niet dat de verhuurder de huurovereenkomst pas buitengerechtelijk kan ontbinden wanneer het besluit tot sluiting onherroepelijk is geworden.
Voor een sluitingsbevel op grond van artikel 13b Opiumwet is ook niet vereist dat de openbare orde is verstoord. Vereist is dat een middel als bedoeld in lijst I of II van die wet is verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe in de woning aanwezig is, kortom dat in strijd met artikel 2 of 3 Opiumwet is gehandeld. De tekst van artikel 7:231 lid 2 BW brengt dat ook tot uitdrukking door ten aanzien van een sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet te bepalen dat de verhuurder de overeenkomst kan ontbinden “
op de grond dat (…) door gedragingen in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet is gehandeld en het desbetreffende gebouw deswege op grond van artikel 13b van die wet is gesloten (…)”. Dat verstoring van de openbare orde bij een sluitingsbevel op grond van artikel 13b Opiumwet niet is vereist, volgt ook uit de parlementaire geschiedenis betreffende de laatste wijziging van die bepaling. In de memorie van toelichting op de wijziging (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3. p.2) is onder meer vermeld:
Dit betekent dat de burgemeester voortaan uitsluitend wegens overtreding van de Opiumwet bestuursdwang kan toepassen ten aanzien van illegale verkooppunten, ongeacht of deze in woningen of andere lokalen zijn gevestigd. Bij woningen is dus voor sluiting niet langer verstoring van de openbare orde of vrees daartoe nodig.”
Verder is voor de ontbinding ook niet vereist dat de huurder zich zelf schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen op grond waarvan tot sluiting is bevolen.
De ontkenning door [geïntimeerden] dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan de handel in drugs baat hen in dit verband derhalve niet.
Van WNF kan naar het oordeel van het hof in die situatie in redelijkheid niet worden gevergd dat zij [geïntimeerden] nog het gebruik van de woning laat totdat het besluit tot sluiting onherroepelijk is en/of (onherroepelijk) door de rechter in een bodemprocedure is geoordeeld over de rechtskracht van de buitengerechtelijke ontbinding.
Het hof heeft daarbij het belang onderkend van de minderjarige kinderen van [geïntimeerden] bij behoud van hun sociale woonomgeving, maar is niet van oordeel dat dit belang zwaarder dient te wegen.
6.De slotsom
De termijn van ontruiming zal, bij afweging van de daarbij betrokken belangen, worden bepaald op twee weken.
€ 795,75 aan verschotten (€ 77,75 voor dagvaarding en € 718,- voor griffierecht) en op
€ 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x tarief II).