Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verder te noemen: de vrouw,
1.Het geding in eerste aanleg
2003, vastgesteld op € 402,- per maand met ingang van 22 augustus 2014 en op
€ 108,- per maand vanaf 1 januari 2015. Daarnaast is - niet uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat partijen ieder de helft van de kosten van [D] van in totaal € 585,- dienen te voldoen aan de griffier en dat partijen de eigen kosten van het geding dienen te dragen.
2.Het geding in hoger beroep
€ 603,82 zal zijn (het hof begrijpt uit de toelichting ter zitting:) met ingang van 18 januari 2013 en met een proceskostenveroordeling, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht.
3.De vaststaande feiten
€ 780,- per maand met ingang van 18 januari 2013, althans een zodanige bijdrage als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
4.De motivering van de beslissing
De ingangsdatum
De kosten van het DNA-onderzoek
De behoefte van [de minderjarige]
€ 457,81 per maand en geïndexeerd naar 2015 is dat € 461,47 per maand. Daarop heeft de rechtbank in mindering gebracht het kindgebonden budget waarop de vrouw in 2014 en 2015 aanspraak heeft (waarbij de rechtbank is uitgegaan van € 49,- per maand kindgebonden budget in 2014 en € 351,- per maand kindgebonden budget in 2015 inclusief alleenstaande ouderkop).
* de samenwoning
€ 615,- per maand in 2003, berekend op basis van het gezamenlijk netto gezinsinkomen van partijen in dat jaar.
* het kindgebonden budget
bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt en dat geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget.
* conclusies behoefte [de minderjarige]
De draagkracht van de man
2015 vader is geworden van [F] (roepnaam: [F] ), de uit de nieuwe relatie van de man geboren dochter. De door de man in hoger beroep als productie 8 bij de brief van 16 oktober 2015 overgelegde berekening van de behoefte van [F] van
€ 790,- per maand is door de vrouw niet betwist, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Het hof beschikt niet over relevante gegevens ten aanzien van de draagkracht van de partner van de man. Het hof gaat er daarom in deze procedure vanuit dat de draagkracht van de partner van de man voldoende is om te voorzien in de helft van de behoefte van [F] . Daarmee resteert een aandeel van de man in de behoefte van [F] van circa € 395,- per maand. Zelfs indien moet worden aangenomen dat de man mede onderhoudsplichtig is voor [F] – de vrouw heeft die onderhoudsplicht bestreden - kan dat niet tot de conclusie leiden dat de draagkracht van de man onvoldoende is om te voorzien in zijn aandeel in de behoefte van [de minderjarige] . De draagkracht van de man is ruimschoots voldoende om zowel te voorzien in de helft van de behoefte van [de minderjarige] als in de helft van de behoefte van [F] .
Conclusies
Proceskosten
5.De slotsom
6.De beslissing
16 februari 2015 waarvan beroep;
1 januari 2015 op € 230,- per maand;
compenseert de kosten van [D] ten bedrage van € 585,- in die zin dat partijen de helft daarvan aan de griffier van de rechtbank dienen te voldoen nadat zij een nota daarvoor van de rechtbank hebben gekregen, voor zover niet reeds op die wijze voldaan;