ECLI:NL:GHARL:2016:6994

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200.197.557/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de ontruiming van een woning op een proefboerderij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding, waarbij de bewoners van een woning op een proefboerderij zijn veroordeeld tot ontruiming. De bewoners hebben in eerste aanleg bezwaar gemaakt tegen de ontruiming, stellende dat zij recht hebben op huurbescherming. Het hof heeft de incidentele vordering tot schorsing van de ontruiming beoordeeld op basis van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof oordeelt dat de belangen van de eigenaar van de proefboerderij zwaarder wegen dan die van de bewoners. De bewoners hebben al meer dan twee jaar de tijd gehad om een andere woning te vinden, en de eigenaar heeft belang bij een snelle levering van de woning aan de koper. Het hof wijst de vordering tot schorsing af, omdat de bewoners niet hebben aangetoond dat zij niet in staat zijn om binnen de gestelde termijn een andere woning te vinden. De ontruiming zal onomkeerbare gevolgen hebben, maar het hof oordeelt dat de belangen van de eigenaar prevaleren. De kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.197.557/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/187699 / KG ZA 16-209)
arrest in het incident ex art. 351 Rv van 30 augustus 2016
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellant], en
2. [appellante],
wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
tevens eisers in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna:
[appellanten],
advocaat: mr. B.J. van den Berg, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
de stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek,
gevestigd te Wageningen,
geïntimeerde,
tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen:
DLO,
advocaat: mr. J.M. Heikens, kantoorhoudend te Arnhem.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 22 juli 2016 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, locatie Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding (met producties) in hoger beroep van 19 augustus 2016, waarin de grieven zijn opgenomen, alsmede een verzoek tot behandeling als spoedappel en een incidentele vordering ex art. 351 Rv;
- de conclusie van eis;
- de memorie van antwoord in het incident (met producties).
2.2
De conclusie van de appeldagvaarding strekt (in de hoofdzaak) tot vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 juli 2016 en tot het alsnog afwijzen van de vordering van DLO in eerste aanleg, met veroordeling van DLO in de proceskosten in beide instanties en tot terugbetaling van al hetgeen [appellanten] uit hoofde van het vonnis waarvan beroep hebben voldaan, alles uitvoerbaar bij voorraad.
2.3
In het incident vorderen [appellanten] (samengevat) dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 juli 2016 schorst en DLO tevens verbiedt om bedoeld vonnis ten uitvoer te leggen jegens Gapph, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van DLO in de kosten van het incident.
2.4
DLO heeft bij memorie van antwoord in het incident geconcludeerd (samengevat) tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het incident.
2.5
[appellanten] hebben de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd. Het door [appellanten] overgelegde procesdossier is ten onrechte (zie art. 5.3 in samenhang met art. 5.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven) beperkt tot de stukken van de eerste aanleg. Voor de gedingstukken in hoger beroep heeft het hof derhalve geput uit het griffiedossier.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in deze zaak - voor zover relevant voor de beoordeling in het incident - in het kort over het volgende.
3.2
DLO is een aan de Wageningen Universiteit verbonden zelfstandige stichting voor landbouwkundig onderzoek. DLO heeft in eigendom de voormalige proefboerderij voor varkens, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding] , groot 6ha 24a 50ca. Wageningen Universiteit en DLO treden gezamenlijk naar buiten onder de naam Wageningen Universiteit en Researchcentrum.
3.3
Interim Bemiddeling B.V., gevestigd te Gemert en h.o.d.n. Gapph (hierna: Interim Bemiddeling), is een landelijk opererend bedrijf dat zich richt op tijdelijk beheer van leegstaande panden van opdrachtgevers. Tot die opdrachtgevers behoren DLO en de publiekrechtelijke rechtspersoon Wageningen Universiteit (hierna: de universiteit). Interim Vastgoedbeheer B.V. (hierna: Interim Vastgoed) is een aan Interim Bemiddeling gelieerde vennootschap. Gapph B.V., gevestigd te 's-Hertogenbosch (hierna: Gapph), is de rechtsopvolgster van Interim Bemiddeling en Interim Vastgoed.
3.4
Op 25 augustus 2006 heeft Interim Bemiddeling met [appellant] en [appellante] , ieder afzonderlijk, gelijkluidende overeenkomsten, getiteld “Overeenkomst van Bruikleen”, gesloten met betrekking tot de woning die deel uitmaakt van het terrein van de voormalige proefboerderij (hierna: de woning). De woning wordt in deze overeenkomsten aangeduid als “het object”. In de overeenkomsten is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

De ondergetekenden:
1.
(…) Interim Bemiddeling B.V.
(…)
hierna te noemen: “Bruikleengever”;
en
(…)
hierna te noemen: “Bruikleennemer”;
(…)
In aanmerking nemende dat
  • Bruikleengeefster met de eigenaar van (…) het object een overeenkomst tot tijdelijk beheer van het object heeft gesloten.
  • Bruikleengeefster door de eigenaar in dat kader is gemachtigd tot het sluiten van (tijdelijke) bruikleenovereenkomsten als de onderhavige mede ter beveiliging van het object tegen de risico’s van tijdelijke leegstand;
  • (…)
  • De opdrachtgeefster van Bruikleengeefster, de eigenaar derhalve, (vergevorderde) plannen heeft ten aanzien van het object voor afbraak, renovatie, nieuwbouw, verkoop, etc. en Bruikleennemer zich terdege bewust is van het feit dat deze overeenkomst naar zijn aard slechts voor bepaalde tijd kan worden aangegaan en dat aangezien de periode die het realiseren van de plannen van Opdrachtgeefster gezien de vele vergunningen, en besluiten die daarvoor nodig zijn uiterst onzeker is, ook de duur van deze overeenkomst niet concreet te bepalen is;
  • Partijen zich over en weer derhalve terdege bewust zijn dat geen sprake is of kan zijn van een huurovereenkomst zodat Bruikleennemer nooit een beroep kan of zal doen op huurbescherming en ontruimingsbepalingen. Bruikleengeefster heeft zulks ook nadrukkelijk bij de mondelinge toelichting aan Bruikleennemer medegedeeld.
Verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
Artikel 1: Bruikleennemer:
1.
Bruikleennemer neemt het object uitsluitend ten behoeve van zichzelf in bruikleen, voorziet het object zelf van eigen inventaris, zal dit uitsluitend zelf gebruiken en er toezicht op houden, dit ter beveiliging van het object tegen de risico’s van tijdelijke leegstand zoals vernielingen, het stichten van brand, het plegen van vandalisme, het onrechtmatig in bezit nemen/kraken, etc. door derden (…).
(…)
Artikel 2: Bruikleen
1.
Bruikleengeefster geeft het object ‘om niet’ in bruikleen aan Bruikleennemer.
(…)
Artikel 3: Duur
Deze overeenkomst treedt in werking op 25-08-2006.
De duur van deze overeenkomst is niet op voorhand concreet te bepalen, waardoor deze overeenkomst – die naar zijn aard slechts van korte duur is – derhalve is aangegaan voor onbepaalde tijd.
(…)
Artikel 4: Vergoeding en borgsom
Bruikleennemer is ter zake van het in bruikleen ter beschikking stellen van het object door Bruikleengeefster op zichzelf geen enkele vergoeding aan Bruikleengeefster verschuldigd.
Bruikleennemer dient voor eigen rekening en risico zorg te dragen voor alle voorzieningen betreffende het gebruik en instandhouding van het object, waaronder onder andere begrepen zijn: de kosten inzake de levering en verbruik van algemene voorzieningen als gas, elektriciteit en water; heffingen inzake afvalstoffen, verontreiniging en zuivering, rioolrecht, reinigingsrecht en waterschapslasten; heffingen en aanslagen betreffende het gebruik van het object (waaronder mede begrepen dat deel van de onroerende zaaksbelasting voor gebruikers); een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering; een ziektekosten verzekering; een inboedelverzekering; etc.
Het dagelijks onderhoud en schoonhouden van het object, waaronder mede begrepen de tuin(-en), schuur c.q. andere aanwezige opstallen en ruimten voor (gezamenlijk) gebruik, dient Bruikleennemer zelf te verzorgen.
Het gebruik door Bruikleennemer van de aanwezige installaties van de verwarming, elektriciteit, sanitair, etc. vindt plaats voor rekening en risico van Bruikleennemer: dit betekent dat reparaties en (klein, ook preventief) onderhoud aan deze installaties voor rekening en risico komen van Bruikleennemer.
Ter zake van de risico’s en kosten als bedoeld in het vorige lid kan Bruikleennemer een servicecontract sluiten met een door Bruikleengeefster aan te wijzen derde.
Bruikleennemer is aan Bruikleengeefster eenmalig direct bij het aangaan van deze overeenkomst een borgsom ad € 225,00 verschuldigd waarvoor Bruikleennemer een kwitantie ontvangt aan Bruikleengeefster. Deze borgsom is rentedragend (…).
(…)
Artikel 6: Algemene voorwaarden
1.
De van deze overeenkomst deel uitmakende algemene voorwaarden zijn ter hand gesteld aan en ter kennis gebracht van Bruikleennemer. (…)
(…)
Artikel 7: Géén huurovereenkomst en huurbescherming
Partijen erkennen beiden nadrukkelijk dat deze overeenkomst geen huurovereenkomst betreft. Bruikleennemer erkent en realiseert zich dat beroep op huurbescherming en ontruimingsbescherming voor hem niet mogelijk is.
Bruikleennemer verklaart dat Bruikleengeefster een duidelijke mondelinge toelichting heeft gegeven op zowel deze overeenkomst als de van deze overeenkomst deeluitmakende algemene voorwaarden en verklaart zich door ondertekening van deze overeenkomst akkoord met onderhavige overeenkomst en algemene voorwaarden. (…)
3.5
Eveneens op 25 augustus 2006 heeft Interim Vastgoed met [appellant] en [appellante] , ieder afzonderlijk - kennelijk ter uitvoering van art. 5 lid 5 van de Overeenkomst van Bruikleen - een gelijkluidende overeenkomst, getiteld ‘Service-overeenkomst’, gesloten waarin voor zover van belang het volgende is bepaald:

De ondergetekenden:
1.
(…) Interim Vastgoedbeheer B.V.,
(…)
hierna te noemen: “Vastgoedbeheer”,
en
(…)
hierna te noemen: “Contractspartij”
(…)
In aanmerking nemende dat:

Vastgoedbeheer haar bedrijf maakt van het tijdelijk beheren van onroerende zaken, in die zin dat zij maatregelen treft ter bevordering van de leefbaarheid en veiligheid van de objecten en haar tijdelijke gebruikers alsmede het uit (laten) voeren van klein preventief onderhoud en reparaties in en aan die zaken;
(…)
  • Contractspartij op basis van een bruikleenovereenkomst, gesloten met een gevolmachtigde van de eigenaar van het object, de zaak tijdelijk in bruikleen heeft;
  • Contractspartij gebruik wenst te maken van de in deze overeenkomst te noemen diensten van Vastgoedbeheer, die Vastgoedbeheer bereid is aan contractspartij te leveren;
(…)
verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
Artikel 1: Diensten
A. Diensten inzake de bewoonbaarheid en veiligheid
Vastgoedbeheer levert “leefbaarheids-”diensten aan tijdelijke gebruikers van bovengenoemd object die onderhavige overeenkomst sluiten. Haar werkzaamheden in dit kader bestaan uit het gevraagd en ongevraagd verlenen van advies en bemiddeling bij storingen en calamiteiten, het regelmatig controleren van het betreffende object en de directe omgeving op de naleving van algemeen geaccepteerde omgangsnormen inzake bijvoorbeeld hinder en overlast, (huis- en zwerf) vuil, parkeer- en rijgedrag, graffiti en andere uitingsvormen, etc; het geven van (redelijke) aanwijzingen ter voorkoming van ongewenste situaties voor gebruikers en omgeving; het opnemen van meterstanden ten behoeve van de nutsbedrijven bij aanvang van het gebruik en bij oplevering e.d.
Ter bevordering van de leefbaarheid en veiligheid van de woonwijk/het object en het welzijn van Contractspartij stelt Vastgoedbeheer een of meerdere buurtbeheerder(s) aan die op nog nader aan te geven tijden en adres in de woonwijk / het object (inloop-) spreekuur houdt om gebruikers bij te staan en te bemiddelen bij eventueel gerezen problemen aangaande het gebruik. Buiten de (inloop-) spreekuren zal er een telefoonnummer bekend worden gemaakt waarop de buurtbeheerder op de gebruikelijke kantooruren en bij ernstige calamiteiten 24 uur per dag bereikbaar is.
B. Diensten terzake van reparatie, preventief onderhoud etc.
3.
Vastgoedbeheer levert tevens diensten aan tijdelijke gebruikers van de voornoemde woonwijk/de onroerende zaak. Deze werkzaamheden bestaan uit het op verzoek van Contractspartij verlenen van bijstand, advies en bemiddeling bij storingen en calamiteiten, het regelmatig controleren van het bruikleenobject en de daarin aanwezige (centrale-) verwarmings-, warmwater- en/of elektriciteitsinstallatie(s), deze installatie(s) periodiek (preventief) te onderhouden, controle en zonodig periodiek schoonmaken van de aan de voornoemde installaties verbonden afvoer- en rookkanalen; bemiddeling bij en de reparatie van glasschade aan beglazing verankerd in de buitenmuren van het bruikleenobject c.q. de beglazing die de scheiding vormt tussen het deel van het bruikleenobject dat is toegewezen aan Contractspartij en andere gebruikers.
(…)
Artikel 4: Vergoeding
1. Door Contractspartij wordt bij vooruitbetaling een vergoeding betaald aan Vastgoedbeheer van € 64,00 per maand. (…)
3.6
[appellanten] betalen inmiddels een totaalbedrag van € 270,- per maand aan Interim Vastgoed.
3.7
Tussen Wageningen Universiteit en Researchcentrum als opdrachtgeefster en Interim Vastgoed als opdrachtneemster is op 1 juni 2010 een overeenkomst ("Raamovereenkomst" genaamd) gesloten. In de Raamovereenkomst, die mede betrekking heeft op de woning, is voor zover relevant het volgende bepaald:
"
Artikel 1 - Onderwerp van de overeenkomst
1. Deze overeenkomst heeft tot doel: het vastleggen van meerjarige afspraken tussen opdrachtgeefster en opdrachtneemster gericht op het door Opdrachtneemster in opdracht van Opdrachtgeefster verzorgen van tijdelijk beheer en de beveiliging van het object met het recht om derden daarin tijdelijk verblijf te laten houden, (...) tegen een overeengekomen vergoeding en kwaliteit.
(...)
Artikel 9 - Vergoedingen
1. De vergoedingen voor door Opdrachtgeefster in bruikleen gegeven panden zijn te verdelen in twee categorieën te weten, categorie I en II.
Categorie I (grote gebouwen) hieronder vallen panden die groter zijn dan 150 m2 BVO veelal betreft het panden waarvan de nutsvoorzieningen door Wageningen UR wordt betaalt en de doorbelasting naar gebruikers onrealistisch is.
Categorie II (kleine gebouwen) hieronder vallen panden die kleiner zijn dan 150 m2 BVO veelal betreft het hier voormalige dienstwoningen waarbij de nuts voorzieningen direct betaalt worden door de gebruiker.
(...)
3. Voor Categorie I panden is de vergoeding aan Opdrachtgeefster € 50,- per gebruiker per maand als vergoeding voor kosten nutsvoorzieningen. Voor Categorie II panden is opdrachtneemster geen afdracht aan opdrachtgeefster verschuldigd. De vergoedingen zijn vast en bindend voor de duur van de Overeenkomst.
(...)"
3.8
Bij brief van 24 april 2014 heeft Interim Bemiddeling aan [appellanten] medegedeeld dat de Overeenkomsten van Bruikleen worden beëindigd en dat de woning op 22 mei 2014 leeg en ontruimd dient te worden opgeleverd. Op 22 mei 2014 heeft Interim Bemiddeling in opdracht van Interim Vastgoed in afzonderlijke, gelijkluidende, brieven aan zowel [appellant] als [appellante] de beëindiging van de Overeenkomsten van Bruikleen bevestigd.
3.9
Bij brief van 28 mei 2014 hebben [appellanten] bezwaar gemaakt tegen de opzegging van de overeenkomsten en hebben zij zich op het standpunt gesteld dat hen huurbescherming toekomt.
3.1
Interim Bemiddeling heeft [appellanten] bij brief van 30 september 2014 gesommeerd de woning binnen vier weken te verlaten. [appellanten] hebben aan deze sommatie niet voldaan. Zij verblijven nog steeds in de woning.
3.11
Op 4 juni 2015 heeft DLO onder voorbehoud van goedkeuring van het College van Bestuur van DLO de proefboerderij met de daarbij behorende woning verkocht aan een derde ( [X] ) tegen de verkoopsom van € 1.300.000,-. In de koopovereenkomst is de datum voor het passeren van de akte van levering gesteld op 2 november 2015. Voorts is in artikel 5 lid 4 van de koopovereenkomst opgenomen:

De feitelijke levering van het verkochte zal geschieden leeg en ontruimd (…), vrij van huur, pacht of andere gebruiksrechten hoe ook genaamd en aanspraken wegens huurbescherming.
Volgens opgave van DLO heeft het College van Bestuur de vereiste goedkeuring aan de koopovereenkomst gegeven.
3.12
DLO, Interim Bemiddeling en de de universiteit hebben [appellanten] in rechte betrokken en in kort geding een veroordeling tot ontruiming van de woning gevorderd. Bij vonnis van 12 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter deze vordering afgewezen. DLO, Interim Bemiddeling en de universiteit hebben tegen laatstgenoemd vonnis hoger beroep aangetekend. Bij arrest in kort geding van 8 maart 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:1803) heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
3.13
Bij brief van 22 april 2016 heeft DLO de Raamovereenkomst met Gapph met onmiddellijke ingang opgezegd dan wel ontbonden voor zover het de woning betreft, en
Gapph gesommeerd de woning binnen twee weken leeg en ontruimd ter beschikking te stellen.
3.14
Bij brief van 9 juni 2016 heeft DLO (de advocaat van) [appellanten] in kennis gesteld van het voornemen om de woning te revindiceren en hen verzocht de woning binnen één week te ontruimen.
3.15
De woning is niet ontruimd, noch door Gapph, noch door [appellanten] Vervolgens heeft DLO in kort geding in eerste aanleg gevorderd (samengevat) dat Gapph en [appellanten] worden veroordeeld om de woning te ontruimen, met hoofdelijke veroordeling van Gapph en [appellanten] in de proceskosten.
3.16
Bij het bestreden kort geding vonnis van 22 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter, samengevat:
- Gapph veroordeeld om de woning te ontruimen en ontruimd te houden;
- [appellanten] veroordeeld om de woning binnen één maand na betekening van het vonnis te ontruimen en ontruimd te houden;
- Gapph en [appellanten] veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van DLO;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.17
Het vonnis is op 26 juli 2016 aan [appellanten] betekend. DLO heeft [appellanten] aangezegd dat de gedwongen ontruiming op 1 september 2016 zal plaatsvinden en dat zij niet bereid is 's hofs arrest in dit incident, dan wel het arrest van het hof in de hoofdzaak (in spoedappel) af te wachten.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
Wichers Scheur c.s. hebben vier genummerde grieven ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep. De incidentele vordering hebben Wichers Scheur c.s. onderbouwd zoals hierna is samengevat.
4.2
Wichers Scheur c.s. stellen dat zij zich (ook) tegenover DLO kunnen beroepen op huurbescherming. DLO heeft de verhuur van de woning aan [appellanten] in 2006 zelf geregeld. Pas op het laatste moment is Gapph (het hof begrijpt: Interim Bemiddeling en Interim Vastgoed) er tussen geschoven om het gebruik van de woning door [appellanten] te formaliseren op een wijze die [appellanten] geen huurbescherming zou geven. [appellanten] kennen de afspraken niet die in 2006 tussen DLO en Interim Bemiddeling golden, maar gaan er wel van uit dat Interim Bemiddeling de woning met instemming van DLO aan hen ter beschikking heeft gesteld. [appellanten] benadrukken in dit verband dat het hof in zijn arrest van 8 maart 2016 heeft geoordeeld dat er voorshands van uitgegaan moet worden dat de tussen [appellanten] enerzijds en Interim Bemiddeling en Interim Vastgoed anderzijds gesloten overeenkomsten kwalificeren als een huurovereenkomst, niet zijnde een huurovereenkomst voor woonruimte die naar zijn aard slechts van korte duur is. De later in 2010 tussen DLO en (thans) Gapph gesloten Raamovereenkomst kan geen afbreuk doen aan de rechten die [appellanten] hebben vanaf de start van de bewoning in 2006. [appellanten] hebben belang bij schorsing van de veroordeling tot ontruiming van de woning, omdat zij op zo'n korte termijn niet in staat zijn elders passende woonruimte te verkrijgen. De ontruiming zal betekenen dat [appellanten] met hun vier minderjarige kinderen in de leeftijd van 3 tot 8 jaar op straat komen te staan. De voorzieningenrechter heeft bij de toewijzing van de vordering van DLO expliciet rekening gehouden met het aanbod van Gapph om bij ontruiming andere woonruimte aan te bieden. Thans doet Gapph dit aanbod niet langer gestand, hetgeen meebrengt dat DLO zich niet langer op het vonnis van de voorzieningenrechter kan beroepen. Het belang van DLO bij tenuitvoerlegging moet hiervoor wijken, aldus [appellanten] , die verder benadrukken dat de koper van de proefboerderij c.a. zijn plannen nog niet kan verwezenlijken, omdat de nodige vergunningen ontbreken en de koper in de afgelopen periode reeds heeft laten blijken geduld te kunnen betrachten. Tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep zal bovendien een onomkeerbare situatie doen ontstaan, aangezien DLO tot levering van de proefboerderij inclusief de woning aan de koper zal overgaan en laatstgenoemde de woning zal laten bewonen, aldus tot zover [appellanten]
4.3
DLO stelt ter afwering van de incidentele vordering (samengevat) dat [appellanten] al vanaf het begin wisten dat het gebruik van de woning tijdelijk zou zijn en dat zij al tweeëneenhalf jaar (sinds 24 april 2014) weten dat zij de woning moeten verlaten. De ontruiming, ook al is die nu aangezegd op een termijn van één maand, komt dus niet uit de lucht vallen. [appellanten] kunnen zich - in ieder geval jegens DLO - niet met succes beroepen op huurbescherming. Tussen Interim Bemiddeling en [appellanten] was een bruikleenovereenkomst van kracht, die door Interim Bemiddeling is opgezegd. Toezeggingen van Gapph over vervangende woonruimte zijn niet relevant voor de rechtsverhouding tussen DLO en [appellanten] Anders dan [appellanten] stellen, is Gapph haar toezegging om vervangende woonruimte aan te bieden overigens wel nagekomen door vier woningen aan te bieden, die alle door [appellanten] zijn afgewezen. DLO benadrukt dat zij er groot belang bij heeft om de proefboerderij inclusief de woning zo snel mogelijk te kunnen leveren. De overdracht is al bijna een jaar uitgesteld en het is te verwachten dat het geduld van de koper spoedig op is. De koper, [X] , heeft vooruitlopend op de levering van de proefboerderij reeds de stallen in gebruik gegeven aan een varkenshouder ( [Y] ). Deze [Y] heeft groot belang bij de aanwezigheid van een beheerder in de directe nabijheid van de stallen - die reeds bevolkt zijn met varkens - en het is de bedoeling dat deze beheerder zijn intrek zal nemen in de woning. Voor het huidige en het voort te zetten gebruik, beschikt [X] over alle benodigde vergunningen. Voor beoogd gebruik in de toekomst is het vergunningentraject gestart, maar de levering hangt niet af van het al dan niet verleend zijn van vergunningen, aldus tot zover DLO.
4.4
Het hof stelt voorop dat voor zover [appellanten] in het incident vorderen dat DLO wordt verboden om het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 juli 2016 jegens Gapph ten uitvoer te leggen, deze vordering niet toewijsbaar is. Gesteld noch gebleken is dat Gapph zelf in beroep is gekomen van bedoeld vonnis. Zolang dat niet het geval is en zolang de uitvoerbaarheid bij voorraad van de veroordeling van Gapph niet is aangetast, blijft deze van kracht. Het is niet aan [appellanten] om zich de belangen van Gapph aan te trekken. [appellanten] hebben bovendien niet uitgelegd waarom zij zelf belang zouden hebben bij het gevorderde verbod.
4.5
De vraag waar het in het incident voor het overige om gaat, is of er voldoende grond bestaat voor schorsing van de executie van het vonnis waarvan beroep op de voet van art. 351 Rv. Het hof stelt bij de beoordeling de volgende maatstaven voorop, onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688) en 30 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008: BC5012):
( i) De eiser in het incident moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis of de gevorderde zekerheidstelling.
(ii) Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis of tot zekerheidstelling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
(v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
4.6
Aangezien de voorzieningenrechter geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal het hof de incidentele vordering beoordelen aan de hand van de hiervoor in 4.5 onder (i) tot en met (iii) gegeven maatstaven. Dat neemt niet weg dat aan de incidentele vordering de onder (iv) bedoelde misslag of nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.7
Het hof overweegt dat aan de stellingen van [appellanten] dat zij aanspraak kunnen maken op huurbescherming, ook jegens DLO, in het kader van dit incident niet het gewicht toekomt dat zij daaraan gehecht willen zien. DLO heeft haar vorderingen in eerste aanleg gebaseerd op de uitoefening van haar eigendomsrecht op (onder meer) de woning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld (samengevat) dat - gegeven het feit dat DLO geen partij was bij de door Interim Bemiddeling en Interim Vastgoed met [appellanten] gesloten overeenkomsten en tegen de achtergrond van de opzegging door DLO van de Raamovereenkomst met (thans) Gapph - [appellanten] zich in de woning bevinden zonder recht of titel jegens DLO. Voor zover het standpunt van [appellanten] aldus moet worden begrepen dat zij menen dat het vonnis waarvan beroep op een misslag berust, overweegt het hof dat van een (juridische) misslag pas sprake is wanneer het evident is dat het beroepen vonnis op een vergissing in het recht berust. Daarvan is nog geen sprake wanneer ook een andere beslissing mogelijk was geweest. Dat geldt te meer in kort geding, waarbij de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel geeft zonder te zijn gebonden aan de gewone regels van het bewijsrecht (HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2720) en zich aldus in hoge mate op de aannemelijkheid van bepaalde stellingen kan baseren (HR 1 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3525). Of het oordeel van de voorzieningenrechter stand houdt, zal door de combinatie van het hof in de hoofdzaak worden beoordeeld. Op de kans van slagen van de hiertegen in hoger beroep aangevoerde grieven wordt bij de beoordeling van dit incident in beginsel niet vooruit gelopen. In hetgeen door [appellanten] is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om een uitzondering op dat beginsel aan te nemen. Het hof neemt dan ook de bestreden beslissing van de voorzieningenrechter met de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen tot uitgangspunt, ook voor zover de voorzieningenrechter daarbij tot een andere beoordeling is gekomen dan het hof in zijn arrest van 8 maart 2016.
4.8
Het belang van [appellanten] bij voortzetting van het gebruik van de woning is evident. Ook DLO heeft haar belang bij tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep voldoende aannemelijk gemaakt. De ontruimingstermijn van één maand na betekening van het vonnis waarvan beroep staat (onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen) als zodanig in dit incident niet ter discussie, maar de lengte van die termijn is wel een omstandigheid waarmee het hof in de belangenafweging rekening houdt. Het hof overweegt in dit verband dat DLO er terecht op heeft gewezen dat [appellanten] reeds vanaf 24 april 2014, toen Interim Bemiddeling hun meedeelde dat zij de woning per 22 mei 2014 dienden te ontruimen, er terdege rekening mee moesten houden dat zij elders woonruimte dienden te zoeken. [appellanten] stellen thans weliswaar dat zij op zo een korte termijn geen vervangende woonruimte kunnen verkrijgen, maar voor het zoeken naar andere woonruimte hebben [appellanten] dus al meer dan twee jaar de tijd gehad. Bovendien onderbouwen [appellanten] niet waarom zij buiten staat zouden zijn elders een woning voor hun gezin te vinden, noch hebben zij uitgelegd welke pogingen zij reeds in het werk hebben gesteld om elders onderdak te vinden en waarom die pogingen niet gelukt zijn. Daar komt bij dat DLO met een brief van 22 augustus 2016 van (de advocaat van Gapph) heeft onderbouwd dat Gapph op 18 en 19 augustus 2016 in totaal vier vervangende woonruimten aan [appellanten] heeft aangeboden, met daarbij de mogelijkheid om inboedel die vooralsnog niet meegenomen kan worden, te kunnen opslaan in bij Gapph in beheer zijnde en direct beschikbare opslagruimte. Het hof gaat ervan uit dat die inspanningen daadwerkelijk zijn verricht.
4.9
Onder deze omstandigheden en in aanmerking nemend dat bij de hiervoor in 4.5 onder (ii) vermelde belangenafweging een belangrijk gezichtspunt is dat de rechter in vorige instantie de vordering of het verzoek toewijsbaar heeft geoordeeld en dat moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebezigd als middel om uitstel van executie te verkrijgen (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688), acht het hof in dit geval het belang van DLO bij een spoedige levering van de proefboerderij waarvan de woning deel uitmaakt voordat de koper ( [X] ) mogelijk afhaakt door de opgelopen vertraging, zwaarder wegen dan het belang van [appellanten] bij voortzetting van de bewoning. Hierbij ziet het hof er niet aan voorbij dat de ontruiming tot een onomkeerbare situatie zal leiden, aangezien [appellanten] na ontruiming niet in de woning terug kunnen keren, ook niet indien zij later in de hoofdzaak in het gelijk worden gesteld.
4.1
Alles afwegende ziet het hof dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat het belang van Wichers Scheur c.s. bij schorsing van de tenuitvoerlegging dient te prevaleren boven het belang van DLO bij (verdere) executie van het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 juli 2016. De vordering in het incident ex art. 351 Rv zal dan ook worden afgewezen.
4.11
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident ex art. 351 Rv
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 27 september 2016voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. G. van Rijssen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 30 augustus 2016.