Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2016, gaat het om de vaststelling van partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw had op 21 juli 2014 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarna het huwelijk op 23 december 2015 werd ontbonden. De vrouw verzocht om een bijdrage van de man in haar levensonderhoud van € 3.500,- per maand, terwijl de man verweer voerde en stelde dat de vrouw geen behoefte had aan alimentatie. Het hof oordeelde dat de vrouw, rekening houdend met haar inkomen en lasten, een aanvullende behoefte had aan een bijdrage van € 3.500,- bruto per maand. De man had een belastbaar inkomen van € 161.590,- per jaar, en het hof concludeerde dat hij voldoende draagkracht had om deze alimentatie te betalen.
Daarnaast was er een geschil over de verdeling van de gemeenschap van goederen, waaronder bankrekeningen en een beleggingsportefeuille. Het hof bepaalde dat de saldi van de bankrekeningen op de peildatum 21 juli 2014 bij helfte tussen partijen moesten worden verdeeld. Ook werd de man veroordeeld tot betaling van de helft van de saldi op andere bankrekeningen aan de vrouw. De beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 9 september 2015 werd gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie werd vastgesteld op € 3.500,- per maand, met de bepaling dat de man dit bedrag bij vooruitbetaling moest voldoen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.